van het hoofdgebouw, dat tusschen deze beide vleugels zou
worden gestiebt, waren reeds gelegd, toeu de noodlottige ge-
beurtenis bet werk deed staken. Zijn jonge weduwe bewoonde
de beide voltooide vleugels, wanneer zij zieh niet- ophield te
Leeuwarden op het Hof, of in ’t door haar aldaar gekochte
Oud- pr in ce ss enh of , of op haar in de nabijheid der stad aan-
gelegde lustplaats Ma r ie n bu r g. In 1754 ontving zij in ’f Oranje-
woud de weduwe en de beide kinderen haars zoons, — een blijde
ontmoeting, die zij door een gedenkpenning vereeuwigde. Tot 1765
heeft zij geleefd; tweesnaal regentesse, na den dood van haar’
echtgenoot voogdes over haar’ zoon W i l lem IV, en na het
afsterven van diens weduwe over haar’ kleizoon W i l l em V.
Hoog was „ Maryk e n Me u ” in Leeuwarden vereerd, alge-
meen werd zij bemind om haar vriendelijkheid en milddadigheid.
Maar dat belette niet, dat ook met haar gebeente bij de schan-
delijke verwoesting van de graven der stadhouders in 1795 de
gruwelijkste moedwil gepleegd werd. Naar de overlevering ver-
haalt, was ’t bepaald haar schedel, die door de opgewonden
menigte, in haar’ haat tegen de Nassausehe //tyrannen” , in den
letterlijken zin des woords tot speelbal werd gebruikt. Voor
eenige jaren, zoo zegt men, werd die schedel door een’ bekend
verzamelaar van oudheden en merkwaardigheden, in wiens bezit
hij gekomen was, aan koningin Sofia ten geschenke aangeboden,
maar door haar geweigerd met het verzoek, dien neerteleggen
waar hij te huis behoorde. Dat had wel niemand vermoed, dat
Maria Louise’s geeerbiedigd hoofd nog zulke lotwisselingen zou
hebben, toen het met groote plegtigheid en onder algemeenen
rouw naar de vorstelijke grafkelder in de Jacobijnenkerk werd
gedragen !
Zoolang W i l l e m Carel He n d r i k Pr i s o nog enkel stad-
houder der Noordelijke provincien was, hield ook hij in ’t Oranje-
woud meermalen zijn verblijf, en nä zijn huwelijk met een
Engelsche koningsdochter werd het lustoord met nieuwe plant-
soenen, lanen en bosschen versierd. Op körten afstand, bij het
dorpje Brongerga, stichtte hij voor zijn dochter C a r o li n a een
vorstelijk zomerhuis, met vleugels, ringmuur en poorten, en de
edelen van Ha r e n en Tammi n g a legden daar hun buiten-
verblijven aan. Toen had het Oranjewoud en zijn omtrek het
toppunt van zijn’ luister bereikt. Spoedig zouden de dagen van
verlatenheid komen, gevolgd door de dagen van ondergang en
verwoesting. ’t Was voor Priesland een groot verlies, dat zijn
stadhöuder in 1747 tot erfstadhouder der Vereenigde Gewesten
werd uitgeroepen, en ook voor ’t Oranjewoud was de tijd van
grootheid voorbij. Zoolang Maria Louise leefde werd het nog
door vorsten bewoond, maar na haar’ dood kwam er een rent-
meester. De geweldige storm van 1795 beroofde de Oranjes ook
van deze bezitting. ’t Oranjewoud werd nationaal domein. In
1803 werd het O. pavillioen verkocht, met het waschhuis, de
stallingen en de trekkassen in den grooten tuin. Twee jaar later
volgde de verkoop van het prächtig betimmerde W. gebouw.
Beiden werden gesloopt. Gedurende eenige jaren vielen honderden
van zware eiken en dennen onder de bijl. Eindelijk, in 1813,
werd de grond in perceelen geveild.
Dit is de geschiedenis van het prinselijk landgoed, waaraan
de herinneringen zijn Verbünden van zooveel vorsten uit den
doorluchtigen stam, waaruit ons tegenwoordig Koninklijk geslacht
is gesproten, — vorsten, door krijgsdeugd en niet minder door
staatsbeleid de hulde waardig van het volk, dat hen te weinig
kent, door kloekheid en wijsheid de hoog gewaardeerde mede-
strijders en raadslieden van Ma u r i t s e n F r e d e r i k He n d r i k ,
van Wi l l e m II en W i l l e m III. Onder onze „historische land-
schappen” bekleedt het Oranjewoud een eervolle plaats.
Tot ons genoegen heeft het echter nog vrij wat meer dan
die herinneringen, waardoor het ons belangstellend bezoek verdient.
Nu het liefelijk oord ons ook zulke stemmen kan doen
hooren, wint het in belangrijkheid, maar ook wie niets van zijn
verleden wist zou er uren van genot kunnen slijten. Zoo was