Niet lang mögt het godshuis, dat eerst na tien jaren arbeids
voltooid, door geestelijke zusters uit de Saxische abdij L ü t tere
bevolkt en aan de H. Maagd en den martelaar St;
Laur e n s ge wij d was, zieh in ongestoorde rust verheugen. Den
1 5deu Mei 1183 brandde het gansche klooster af, met de pas
gebouwde en gewijde parochiekerk, door de gravin-weduwe Sofia
aan Rijnsburg geschonken. Maar de stevige bouwstoffen waren
blijkbaar nog bruikbaar genoeg en twee jaar later was alles her-
steld. Toen begon voor de abdij een tijd van bijna onafgebroken
vrede en van steeds klimmende heerlijkheid. Een brand, in 1446
uitgebroken, werd nog tijdig gebluscht en al blaakte het oorlogs-
vuur ook herhaaldelijk den omtrek, de gewijde stichting werd
door vriend en vijand ontzien. Wereldlijke en geestelijke vorsten
overlaadden haar met gunstbewijzen. Dochters van de edelste
huizen namen er den sluijer aan en hun ouders en bloedver-
wanten gaven rijke geschenken. Uit grafelijken huize was meer
dan eene van haar abdissen, die den titel voerden van abdisse
bij de g r a t i e Gods en als souvereinen gebied voerden over
talrijke heerlijkheden en uitgestrekte bezittingen. Voor eene van
haar, Ma r i a van T a u t e n b u r g , boog keizer Ka r e l zelf
zieh eerbiedig en hoffelijk ter aarde, toen hij „mijne gebiedende
Vrouwe van Rijnsburg” bij 0 e g s t g e e s t ontmoette. In de ruime,
prächtig versierde zalen genoten prinsen en ridders soms dagen
lang gastvrijheid met hun talrljk gevolg,-— graaf J a n v an Blois
had er zelfs zijne eigene kamer, — maar ook onbekrompen mild-
dadigheid werd er aan duizenden van armen bewezen. Luisterrijk
was vooral de abdijkerk, die met kostbare sieraden, tapijten,
schilderwerk, edelgesteenten, altaren en graftoinben prijkte, wier
vensters ten deele door de gebroeders C r a b e t h waren beschil-
derd. Vier graven van Holland, Wi l lem I, Eloris IV, Ploris V
en Jan I, rustten er, met menig gravinne en tal van zonen en
dochteren uit hun huis, waaronder Sof ia, Agnes en Ada,
die als abdissen hebben geregeerd. Ook Cuni ssa, des graven
dochter van B i c h e , de eerste abdis, was er bijgezet in den graf-
kelder, waarboven een heerlijk praalgesteente verrees. Menig
edelman en edelvrouwe werd hier ter rüste gelegd bij hun kinde-
ren, die er de wijle hadden gedragen. Met Egmonds vorstelijke
abdij deelde die van Rijnsburg in de liefde van al wat edel en
aanzienlijk was in Holland en Zeeland. En verzwijgt de geschiede-
nis het vrolijk en lustig leven niet, dat door de jonkvrouwen
werd geleid, spreekt zij soms van ergerlijke twisten en schrome-
lijke ligtzinnigheid, zij mag toch ook verhalen van wetenschap,
hier beoefend,, vooral van vroomheid, hier gekweekt, van kloek-
heid, hier getoond, van liefde , hier bewezen. Niet enkel om haar
voorregten en haar bezittingen , om haar aanzien en haar’ luister
was het adellijk vrouwenklooster vermaard.
Als wij naar Rijnsburg gaan, verwachten wij niet, van deze
heerlijkheid nog veel te zullen aanschouwen. ’t Is onsbekend, dat
de trotsche gebouwen, die in den tijd der beroering veel hadden
geleden, in 1574 door de kloosterlingen verlaten en door Leidsche
burgers verbrand werden. Lang bleven de ruinen nog over, maar
in 1811 werd op last van keizer N a p o l e on alles gesloopt, met
uitzondering van den toren der abdijkerk en het weinige, dat
van de kerk zelve nog over was. De toren staat nog op het hoog
gelegen kerkhof. In Romaanschen stijl van duifsteen opgebouwd,
herinnert hij nog eenigzins aan de voormalige grootheid van het
Godshuis, waarboven hij eertijds zieh hoog verhief, als om ’t van
ver reeds aan te wijzen. Maar hij is veel lager geworden en ver-
loor zijn steenen spits, die door eene van hout, met lei gedekt,
werd vervangen. ’t „Horologium met beyerwerck” uit de 15de
eeuw, een overgroote zeldzaamheid in die dagen, is reeds lang
er uit verdwenen. In 1618 werd de ingang vernieuwd en het
wapen van Rijnsburg, — een roode bürgt op zilver — daar-
boven geplaatst. Een brok van den kerkhofmuur is het eenige,
wat welligt nog van de kloostergebouwen overbleef. Misschien is
’t ook in later tijd van de oude steenen gebouwd, gelijk wij. ook
elders in het dorp aan muren en huizen bouwstoffen vinden,
blijkbaar van de abdij afkomstig. Hebben wij op vrij grooten
afstand van de kerk aan een dwarsgrachtje den koster opgespoord ,
dan wordt ons het kleine bedehuis ontsloten, dat omstreeks 1612