komen tegen hct groen der hagen, waarvan zij omringd zijn en
der hooge boomen, in wier lommer zij zijn genesteld. Met de
woningen aan den grooten weg vormen zij de buurt St ruc ht .
Tegen verwamng en misverstand moeten wij hier op onze
hoede zijn. Den weg vragen kan geen kwaad in een vreemdland,
maar waarheen wil men ons hier zenden! „Regtui tzegt de een.
z/Terug naar de chaussee,” raadt de ander. „Een eindje regts en
een eindje links, en dan weer regts en dan weer links,” advi-
seert een derde. „Gij zijt op den goeden weg,” verzekert deze.
„Gij loopt verkeerd,” verklaart gene. Hoe meer wij vragen, des
te grooter wordt de onzekerheid. Gelukkig zijn wij omtrent de
rigting ft met ons zelven genoeg eens, om vrijmoedigheid te
hebben, zelven een keus te doen. Wij stijgen dan ook tusschen
de korenvelden, totdat wij de hoogvlakte hebben bereikt. Op
aanmerkelijken afstand ligt een gehucht, met roode daken in een
klein boschje. „Hoe heet dat gehucht?” vragen wij een’ arbeider
op het veld. „Ke u t e n b e r g ”, is het antwoord. „En deze berg?”
„Ook Ke u t e n b e r g . ” Nu gaat ons een licht op. Daar beneden
wees de een ons naar het gehucht, de ander naar den berg. Wij
zijn dus teregt en het blijkt ons, dat de raad, om over deze
hoogte te wandelen, een goede raad is geweest. ’t Is een prächtig
panorama en de zon begünstigt ons met een heerlijke verlichting.
Overal rijzen de bevallig glooijende heuvels op uit ruime valleijen.
De bouwakkers op de hellingen zijn rijk geschakeerd met geel
en groen en wit, grijze rotswanden blinken daar tusschen, en met
die heldere, levendige kleuren mengen de donkere bosschen en
boomgroepen van den S c h a e s b e r g en, vooruit, in het dal van
Wij Ire en in den omtrek van G u l p e n hun ernstige tinten. De
wijde, vruchtbare vlakte, waar de Geule door stroomt, breidt
zieh achter ons uit. De torentjes van Schin-op-Geul en Sibbe
steken hun spitsjes op de bergen ter regier en ter linkerzijde
omhoog. Verre heuvels blaauwen aan den gezigteinder. De hooge
toren van het nieuwe~ klooster bij Sim p e l v e l d straalt als in
rozenrooden gloed. Scherp verliebte graanakkers tintelen van goud-
glans. De groote witte hoeve voor ons schittert tegen het zware
hout en de krachtige bruine beulten. ’t Is een landschap vol vrede
en weelde, waar de blik ook heenweidt. En welk een ruimte
kunnen wij van hier overzien!
Bij de hoeve •-— Kr u t s h o v e is haar naam — moeten wij
links af. Wel zou het lommer, waarmee het pad regtuit bevoor-
regt is, ons aanlokken, en wanneer wij dat volgden, zouden wij
vrij spoedig Gulpen bereiken, maar dan moeten wij afwijken
van ons plan, ’t Kan de vraag zijn; of wij daardoor geen’ tijd
zouden gewonnen hebben. Een zeer fraai gedeelte van den togt
hadden wij dan echter gemist. De aanzienlijke hoeve, met haar
bosch en haar’ boomgaard, heeft een heerlijke ligging. Het uit-
zigt'is er wat minder ruim, maar niet minder rijk dan op den
bergtop. Naar den kant van Wijlre, dat zieh ginds in het dal
in het digte hout verschuilt, daalt de helling langzaam af, met
haar groene weiden met vee bezaaid, met haar korenvelden
waar de schoven zijn opgezet, met haar krachtige bosschen die
de valleijen en ravijnen bedekken. Daarachter verhelfen zieh nieuwe
heuvels, sierlijk van vorm en fijn getint. En aan de andere zijde
opent zieh; tusschen de hoogten een vrolijk dal, waar akkers en
boschjes elkander afwisselen, terwijl daar voor ons in de diepte
het houtgewas van S t o c k h e im ligt, door de rijk bebouwde bergen
op den achtergrond ingesloten. Ten deele krachtig verlieht, ten
deele onder zware wolkschaduwen, verrast ons hier een landschap ,
dat weer zijn eigen schoonheid heeft, al is het van den zelf-
den aard als wat ons zooeven boeide. Steil loopt de weg naar
beneden. Wat minder steil is het voetpad daarnevens. Dieper en
dieper zinkt het ruwe, steenachtige karspoor. Hooger worden de
graauwe, kale rotswanden, wier norsche zijden alleen een liefe-
lijk tooisel van blaauwe en paarsche, roode en geele bloempjes
dragen. Een moordende weg moet het zijn voor. de paarden,
wanneer de zwaarbeladen karren in die ruwe sporen, vol gaten
en kuilen en verraderlijke rotsblokken, achter hen schokken en
hotsen! Sterke dieren moeten het zijn, om de zware vrachten
tegen te honden bij een zpo snelle daling van den weg! En wij
mögen ook wel oppassen, dat wij niet struikelen of uitglijden op