jaargang is een en ander over de Jacoba-kannetjes te yinden en de inven-
taris van de kleinodiön der gravin. De hontsnede, die Teylingen in 1596
voorstelt, verschilt in- eenige kleine bijzonderheden van de op bet rijks-archief
bernstende teekening, waarvan mij door de welwillenáhéid van Jhr. Victor
de Stners een copie werd toegezonden. Op de afbeelding in Me r u l a ’s W i l d
e r n i s s e n staat de ruine van een dikken ronden toren naast den poorttoren
van den voorburgt. De teekening, door Ludolf Smids gereproduceerd (Teylingen
met bet dak), was door »een onbekende” vervaardigd en mist dus bet
noodige gezag.
Met welke plegtigbeid de oerste spade voor de trekvaart tusscben Haarlem
en Leiden werd gestoken, kan de belangstellende vermeld vinden in"den reeds
genoemden jaärgang van De Oude Tijd.
Het bu i s t e r S p e k k e n wordt door Van d e r A a , (Aardrijksk. Woor-
denboek) een adellpk buis genoemd. In 1615 vind ik het op de groote kaart
van Rijnland nog niet, wel in 1746; op geen van beiden staat Keukenbo f .
De bescheiden betreffendel het Keukenduin van Teylingen zijn opgenomen
door Merula.
Over de bollencultuur is meer uitvoerig gehandeld in bet derde deel dezer
Wa n d e l in g e n . bl. 330 e. y.
V A N W I J H E N A AR D I E P E N V E E N .
Tusschen de twee Overijselsche steden Zwol le en De v e n t
e r ligt een schoone, fruchtbare landstreek, doorsneden door
de spoorbaan, die de bloeijende hoofdstad der provincie aan de
wakkere en welvarende koopstad aan den IJsel verbindt. Den
spoorwegreiziger boeit het vrolijke en opwekkende van het land-
schap, dat hem in honte afwisseling welbebouwde korenvel-
den, grasrijke weilanden, uitgestrekte boomgaarden, deftige land-
goederen, sierlijke villa’s, goed onderhouden boerderijen, vnende-
lijke dorpen te zign geeft. Houtgewas is er overvloedrg; lanen
en akkermaalsboschjes, wallen van eiken en elzen, digt geboomte
van buitenverblijven en tuinen, lange rijen van populieren en
'wilgen volgen elkander voortdurend op. Breede, lommerrijke
straatwegen kruisen hier en daar den spoorweg en niet onnatuur-
lijk is het, als vaak de wensch bij hem opkomt, om het haastig
voortrollend rijtuig te verlaten en rüstiger zooveel liefelijke tafe-
reeltjes van nabij te leeren kennen. Hij begrijptä dat hij hier
nog vrij wat meer verwachten mag, dan hij in de onmiddellijke
nabijheid der ijzeren baan kan overzien. Slechts enkele regels,
eenige halve bladzijden, van een aantrekkelijk boek kan hij vlugtig
lezen, en hij wenscht het in zijn geheel te genieten, want waar
, VI 20