lern door de Maatschappij Be r gwe r k e r s v e r e e n i g i n g voor
Ne d e r l a n d de toegang tot nieuwe
Wärmte- en Licht trezoren
geopend. Maar het kolenbekken van Limburg is allergunstigst
gelegen en vroeger of later zullen wel de belemmeringen en be-
zwaren worden opgeheven, kapitalen bijeengebragt, aan elkander
grenzende mijnvelden vereenigd. En dan rijzen ook wel elders
op de Li mburgsche bergen de schoorsteenen op, waaraan men
een bergwerk herkent. Dan blijft een spoorweg, die het kolen-
district doorsnijdt, niet uitjen den belangstellenden reiziger zal
’t dan waarschijnlijk gemakkelijker vallen, zulk een bergwerk te
bezoeken, dan thans met de mijnen van Kerkrade het geval is.
Toch zullen de Doma n i a l e mi jnen aldaar nog wel langen
tijd de voorkeur verdienen om haar voortreffelijke inrigting en
hun aanmerkelijke uitgebreidheid. En bovendien vinden wij er in
de nabijheid de aloude abdijgebouwen, waarin tegenwoordig het
klein-seminarie van het bisdom Roe rm o n d is gevestigd; het
schoone Kl o o s t e r r a d e , dat, tot ons leedwezen, in Limburg
nooit anders, dan met zijn’ verfranschten naam R o l d u c wordt
genoemd. Met ons uitstapje hebben wij een dubbel doel. Zoowel
de kolenmijn als het seminarie willen wij bezoeken. En hoe ver-
scnillend van aard beiden ook mögen wezen, toch is beider ge-
schiedenis verbonden. Monniken uit de abdij hebben eeuwen lang
de groeve bewerkt en — wat haar een bijzondere belangrijkheid
geeft — ’t is uit de archiven van het klooster gebleken, dat
reeds in of voor 1113 hier steenkool werd gegraven, terwijl, naar
de gewone voorstelling, de eerste mijnen in 1198 in het Luiksche
werden ontdekt. De eersteling der, kolenmijnen lag dus op den
bodem, die thans vaderlandsche grond is, en in die oudste en
eerwaardigste mijnschacht willen wij afdalen.
OP WEG NAAR AKEN.
Niet de naaste, maar de beste weg is over Ake n en van
daar naar He r z o g e n r a t h . Wel is het naaste Nederlandsche
Station Simpelveld en van daar loopt ook een spoorbaan naar
de mijnen, maar die is alleen voor kolenwagens in gebruik en
voor een’ voettogt is.de landstreek te eentoonig. Wij doen dus
best, den omweg te maken over Duitsch grondgebied. ’t Is een
aangen am e spoorrid. De weg is fraai en afwisselend. Terwijl wij
voortstoomen längs,de begroeide helling van den Schaesberg,
zien wij Val ken bürg in het dal tusschen de bergen, en de
ru'ine, die het stadje beheerscht. De Geule kronkelt zieh tusschen
haar groene zoomen. De kasteelen Oos t , S c h al o e n en Oud-
Ya l k e n b u r g liggen daar beneden ons, met hun frisch geboomte
en hun heldere grachten. De Ke u t e b e r g vertoont daar ginds
zijn’ breeden rüg. De boschrijke vallei van Wij I r e en de zon-
derlinge toren van Ne u b o r g komen met de bergen van Gul-
pen in ’t gezigt. De spoorbaan klimt allengs meer en telkens
openen zieh nieuwe vergezigten. Ter linkerzijde van den weg ligt
het dorpje Eij s en een weinig verder het groote grijsgeele kasteel
Goedenr aad, met zijn’ voorhof en zijn’ dikken Vierkanten toren ,
door een koepeldak met lantaren gedekt, in het midden van het
breede hoofdgebouw. Dan volgt Simpe lve l d , met het nieuwe
klooster van rooden steen, — straks het kasteel B o n g e r d , een
deftig vierkant huis van baksteen, met b’anden van mergelsteen
en twee ronde torens aan den voorgevel — eindelijk Bocholz,
welks hooge kerktoren wij van den Keuteberg hadden zien stralen
in het licht der namiddagzon.1 Nu zijn wij spoedig aan en over
de grens. Wij behoeven echter onze oogen niet te sluiten, omdat
wij op vreemd grondgebied gekomen zijn. . En bieden de uitge-
strekte bouw- en weilanden längs de spoorbaan ook weinig op-
merkelijks aan voor ons, die aan de vlakte gewoon zijn, hier
en daar is het uitzigt heerlijk in groote, vruchtbare valleijen, en
in de nabijheid van de oude keizersstad rijzen weer rijk begroeide
1 Op blz. 54 wordt deze toren bij vergissing die van het klooster bij
S imp e l v e l d genoemd.