besohouwd ? En is dit vooralsnog zeker nog een vrome wensch, mocd
dan althans van den kant der superieuren de aanleiding zoo weini°"
mogelijk worden gegeven en de militaire strafwetgeving en regt-
spraak altijd met de eischen van regt en billijkheid in overeen-
stemming zijn!
Vrolijk steekt de witte belvedere van Endegeest tegen de donkere
bosschen af. Al is ’t , van nabij beschouwd, een kunstwerk van geringe
waarde, van verre maakt zij geen onaardige vertooning
en reeds op grooten afstand is zij over de weilanden zigtbaar,
terwijl de weg zieh geruimen tijd om het uitgestrekte plantsoen
der aanzienlijke buitenplaats slingert. Bij het tamelijk digt aan-
eengebouwde gehueht de Le i ds c he b u u r t vinden wij een der
lanen, die derwaarts leiden. Er staat fraai geboomte in den om-
trek en de roode, geele en paarsche bloemen, waarmede sommige
velden prijken, toonen ons, dat de teelt van tulpen en hyacinthen
ook hier een middel van bestaan voor de omwonende bevolking
is, evengoed als de melkerij, die haar aandeel levert aan de
productie der wijdvermaarde Leidsche kaas. Maar de bollencultuur
wordt hier nog maar op kleine schaal gedreven. Haar eigenlijk
gebied betreden wij heden nog niet.
Het vriendelijke, geel gepleisterde huis aan het eind der laan,
tusschen kloeke dennen en ander krachtig opgaand hont, be-
hoort wel onder Endegeest, maar ’t is toch het heerenhuis niet.
’t. Is een afzonderlijk verhuurd buitenverblijf, Ri jngeest ge-'
naamd, günstig aan een’ der talrijke elkander kruisende en verbindende
kunstwegen gelegen en met een fraai uitzigt op de stad ,
wier hooge kerkdaken en torens blinken tusschen de boomgroepen
op den vöorgrond. ’t Zou mogelijk zijn, dit Rijngeest voor Endegeest
te groeten. Immers, men kan menigmaal „Endegeest om”
hebben gewandeld, zonder van het kasteel iets te hebben be:
speurd. Misschien schemeren in den winter, als de boomen hun
loof verloren hebben, de muren tusschen de zware stammen door,
maar doorgaans verbergt een digte gordel van houtgewas het
edele huis en wandeling op de plaats kan niet worden vergund.
De nabijheid eener groote, volkrijke stad en van een druk bezocht
spoorwegstation maakt het ongeraden, in dezen vrijgevig
te zijn. Ons staat de welwillendheid van den tegenwoordigen
eigenaar de bezigtiging van huis en lusthof toe. ’t Is een schoone,
deftige plaats. De breede oprijlaan buigt zieh om een uitgestrekte
frisch groene weide, door hooge eiken oversc.haduwd en
met een ijzeren hek omringd. Bij de slotpoort prijkt een eerwaardige
linde; niet ver van daar rijst een kloeke populier slank en krachtig
op. Ginds wassen frissche dennen en breedgetakte stammen, met
klimop begroeid; elders herinneren hooge geschoren beukenhagen
den smaak der vorige eeuw, terwijl zij bij voortduring van de
zorg des tuinmans getuigen. Achter het huis liggen welige weilanden
, door opgaand hout omzoomd, als singels de heldere
gracht omvattend. Een steenen obelisk, waarvan het voetstuk
met tafereelen uit de bijbelsche geschiedenis is versierd, vormt
het middelpunt van een boschje vol bloeijende heesters en aan
de andere zijde van het kasteel vinden wij een’ smaakvol aange-
legden tuin met altijd groene gewassen, coniferen, hülsten, rho-
dodendronbosschen en een a u r a c a n i a van zeldzame grootte,
— de grootste, naar men zegt, die in Europa wordt aangetroffen.
Deze colossale boom heeft tot nog toe de koude van onze Noordsche
winters uitstekend doorgestaan. Een tweede, veel kleiner, maar
toch alijd nog van opmerkelijken omvang, heeft droevig van de
strenge vorst geleden. Breede slingerpaden leiden in alle rigtin-
gen door het uitgestrekte bosch. Uit een koepeltje aan den zoom
heeft men over de weilanden op den voorgrond een ruim uitzigt
op de duinen en de torens van Ri jns bu rg, Val k e n b u r g ,
de Kat wi jken en W a s s e n a a r , terwijl ook op verschillende
punten in het park de vruchtbare grasvlakten in de rigting van
Le i de n en de gebouwen der stad zelve zieh vertoonen.
Met de aristocratische buitenplaats is het statige huis in over-
stemming. Van den ouden bürgt, in ’t begin der 14de eeuw door
J a cob van En d e g e e s t als een leen van Alke ma de bezeten
en tot 1574 in dat geslacht gebleven, is niets meer over. Ook
het huis, dat omstreeks 1630 door Car t e s i u s Werd bewoond,
toen ’t een bezitting der familie van S c houwe n was, is niet