vergunt. Een woeste oude weg, een breede heirbaan, bij bet land-
goed He i d e p a r k het bosch doorsnijdend, brengt ons, längs
de boerderij de Gof f e r t , weer op den Hatertschen straatweg
terug. Daar voor ons ligt de stad op eenigen afstand; naderbij
blinken de witte huisjes van het gehucht St. Anna en de gevels
der villa’s, längs den Mooksc he n weg met zijn hooge linden
geschaard. Tot St. Anna toe loopen de gaz- en waterleidingen,
door Nijmegen aangelegd. Een zeer goed logement is voor velen
uit de burgerij een geliefkoosde uitspanningsplaats, ons voor eenige
oogenblikken een gewenschte rustplaats. Hier was ’t , zooals de
overlevering verhaalt, dat een Eransch officier, bij den mislukten
aanslag op de stad in 1702, te midden van min eerzame be-
moeijingen gestoord werd door een’ kanonskogel, die hem het
been verbrijzelde en het leven benam.
De Ke i z e r Ka r e l s kl o k , wier gelui de Nijmegenaren
niet willen missen, heeft haar stem reeds laten hooren als wij de
stad binnentreden en in welverdiende rust nieuwo krachten ver-
gaderen voor den volgenden dag, die vrij wat inspanning eischen
zal en rijk genot belooft.
’t Is ’s morgens vroeg heerlijk op het Yalkhof . Zoo frisch
is de lucht en zoo frisch is het groen. Zoo vrolijk speelt. de zon
door de bladerkroonen der hooge boomen en op het maische gras
der uitgestrekte perken. Zoo rüstig is ’t in de breede paden, waar
maar enkele stille wandelaars zieh vertreden, of op de banken
den vrede van den ochtenstond genieten. Zoo lustig stroomt de
rivier aan den voet van de hoogte en zoo kalm liggen de velden
daar beneden. Hoe zorgvuldig is alles onderhouden en wat blijkt
uit alles de liefde der stedelingen voor dit eenig schoone park.
Zelfs ziet het er hier en daar wel wat al te netjes uit. Het fraaije
koor der merkwaardige Romaansche kapel zou misschien minder
op een muziektent gelijken, als de ruimte daar binnen niet zoo
keurig was opgeharkt en van ieder onbescheiden spiertje onkruid
gezuiverd. Wij zouden wel een mantel van klimop zieh willen
zien plooijen om die oude steenen , wij zouden de gebroken kolom-
men half onder gras en struiken bedekt willen zien en de knoestige
vlierstruik wortelend binnen den halfronden muur. Nu maakt het
översehot van de kapel van Ba r b a r o s s a wel wat den mdruk
van een kunstmatige ruine. Günstiger vertoont zieh de achtkantige
doopkapel, al is een deel van het muurwerk vernienwd. Het be-
langrijke gebouwtje, — stellig het oudste dat op onzen vader-
landschen bodem nog over is , — is ingerigt tot bewaarplaats van
een aantal Romeinsche oudheden. Eigenaardiger zouden dezen bij
de anderen in het muséum op hun plaats zijn en het oude heiligdom
kon inwendig welligt in den oorspronkelijken stijl gerestaureerd
worden. De nog overige sporen van schilderwerk zouden daarbij
misschien goede diensten bewijzen. Zeker zouden de herinneringen
aan den grooten keizer er velen aantrekken en ook wie daarvoor
weinig gevoelen, zouden een bezoek a a n dit eerwaardig bouwwerk
zieh niet beklagen, al wäre ’t alleen om de fraaije gezigten, uit
d e v e n s te rs te g e n ie te n . D e w a k k e re o u d -m a tro o s , I s r a ë l R o b e r t ,
die de neêrgescboten vlag van de citadel onder een bagelbui van
kogels heeft hersteld, en thans als opzigter van het Valkhof de
kapel opensluit, zou er geen schade bij hebben, al waren de
Romeinsche oudheden elders geplaatst.
’t Blijft altijd te betreuren, dat het merkwaardige paleis, waar
zooveel keizers zieh ophielden, waar zooveel andere doorluchtige
personen vertoefden, waar zooveel edelen als burggraven huisden,
dat in de geschiedenis van Gelder en niet minder in die van
Nijmegen zulk een hoofdrol heeft vervuld, in 1796 totdengrond
toe werd gesloopt. Met wat bewondering spraken zij, die het zagen,
van de groote zalen, van den hoogen toren met het diepe burgt-
verlies, van de zware ringmuren bij de poort, in wier nissen de
»evanaren wolven werden bewaard. Hoe gaarne zouden wij een
gebouw als d it, om ouderdom, bouwstijl en geschiedenis een der
merkwaardigsten van den lande, met eigen oogen hebben aan