1848 uitbrak, vertoefde hij te Parijs, waar Koning Loui s P h il
ippe hem gaarne zag. Een steenworp trof den zeventigjarigen
grijsaard aan het hoofd en met een geschokt zenuwgestel keerde
hij herwaarts terug, om zijn laatste levensdagen in diepe zwaar-
moedigheid door te brengen en in een’ hevigen aanval dier kwaal
de hand aan zieh zelven te slaan. Den 10äen April stierf hij. In
zijn’ tijd vooral was Vollouhoven wijd en zijd bekend. üaar was
een voortreflelijke paardenstoeterij. Daar vond men een opmerke-
lijke kweekerij van uitheemsche planten, bloemen en gewassen.
Daar werd in twee zalen een belangrijke verzameling bewaard van
Indische zoogdieren, vogels en insecten, schelpen en zeegewassen,
wapens, sieraden , gereedsohappen en modellen, Javaansche en
Chineesche leerboeken en andere zeldzaamheden, die met groote
vrijgevigheid voor ieder ter bezigtiging was opengesteld. Thans
is dit kabinet niet meer op Vollenhoven. Maar voor het vader-
land is het niet, als zoo menig andere kostbare collectie, verloren
gegaan. ’t Berust in het Museum te Utrecht.
Tegenover het huis staat aan den straatweg een oude, alleen-
staande beuk, wier benedenste tak zieh hoog boven den grond
over den weg uitstrekt. Die boom schijnt een wonderbare töover-
kracht te bezitten. Naauwelijks is de wandelaar onder dien tak
gekomen, of hij staat stil, keert zieh met den rüg naar den stam,
met het gelaat naar het huis en zelfs de eerzaamste en minst luid-
ruchtige begint een luid geschreeuw aanteheffen. Wat mag toch
de reden zijn, waarom juist op die piek zooveel onzinnige en
uitdagende kreten tegen de vreedzame muren van Vollenhoven
worden geslingerd? De verklaring van het raadsel vindt de nieuws-
gierige — als hij het soms nog niet weet — zoodra hij zieh over-
geeft aan de magt van den geheimzinnigen geest, die aan de plaats
boeit en tot schreeuwen dwingt. Wij onderwerpen, ons natuurlijk
ook aan zijn’ onweerstaanbaren invloed en ontvangen daarvoor het
beloofde loon.
Tot het dorp Zeist blijft de weg bekoorlijk en vol afwisseling.
’t Is wel geen aaneengeschakelde reeks van buitenplaatsen, want
wij vinden er weilanden en uitgestrekte bouwvelden, meestal
tusschen donkere dennebosschen gelegerd, landwegen en dwars-
lanen, over schaarsch bevolkte vlakten voerende, hooge akkers
met steile begroeide kanten, of akkermaalshout, dat zijn’ bruinen
herfsttooi reeds aantrok, maar talrijk zijn toch de grootere en
kleinere landhuizen. Zij zijn allorj nieuw. Eerst in den loop dezer
eeuw werden de heiden en veenen in een weelderig en bloeijend
lustoord herschapen. Claas Brui jn heeft over de landstreek
tusschen Utrecht en Zeist niets te verteilen en ook in de vorige
eeuw vond men wel in de nabijheid van het dorp enkele ridder-
goederen, maar de rijken en aanzienlijken zöchten nog elders de
genoegens van het buitenleven. ie n ding zou hun hier ook te
veel hebben ontbroken — de gelegenheid om te visschen. Ook
zal ’t wel als regel gelden, ook voor ’t voorgeslacht, dat menschen
menschen trekken. Thans wordt met ieder jaar het aantal
lustverblijven grooter en een kaart, waarop zij allen zijn aan-
gewezen, of een beschrijving, waarin allen worden genoemd, zou
wel voordurend herzien mögen worden. Een plaatwerk, zooals de
vorige eeuw er meer dan een zag verschijnen, zou een vervolg-
werk zonder einde zijn. ’t Zou trouwens ook niet zeer voldoen.
De engelsche aanleg, hier uit den aard der zaak in zwang, leent
zieh veel minder dan de fransche, tot afbeelding. En de huizen
zijn juist niet het sterkste punt der buitens in deze streek. On-
getwijfeld zijn zij, met hun veranda’s en groote spiegelruiten,
hoogst aangenaam ter bewoning, maar zij zijn meerendeeis wat
stijf en eentoonig en „portland” of pleisterkalk speelt er een te
groote rol. Gebouwen, die door stijl of versiering opmerkelijk
zijn, vindt men er niet overvloedig. Dat architekten van bekwaam-
heid en smaak, met villa’s en landhuizen buitenslands of elders
in ons vaderland bekend, de plannen hebben ontworpen, blijkt
minder dan men wel zou wenschen. Daar zou veel rijker ver-
scheidenheid en doorgaans meer bevalligheid van vormen mogelijk
zijn. Niet te min, aangenaam en opwekkend is de weg in hooge
mate. De vaak zware eiken en beuken, daar längs in overvloed
wassende, dragen er het hunne ruimschoots toe bij en de aanleg
der plaatsen, hun rijkdom in statig hont, in bloemen en heesters,