er een levendige handel, een drukkescheepvaart, een vermögende
burgerij. Sterk door zijn ligging te midden van moerassige weiden,
wees het menig aanval kloekmoedig af, of werd het niet dan na
langdurig beleg genomen. Ben aanslag in 1588, om de stad aan
Spaansche zijde te brengen op een wijze, die aan het turfschip
van Breda herinnert, werd in tijds verijdeld. Om.de wille van
dit verleden behoeven wij er ons intusschen niet op te houden
en al spoedig verlaten wij het stadje, om den wegnaar Wycke l
op te wandelen. In een half uur hebben wij het vriendelijk dorpje
bereikt, längs een’ open weg, waaraan het buitenverblijf Zorg-
vl i e t met zijn groot eikenboseh ligt. Wyckel is klein. Slechts
weinige huizen staan er, vooral op het punt, waar de wegen
naar Balk en naar Sonde l uiteengaan. De twee Sterke stinsen,
die er eenmaal prijkten, zijn sinds lang verdwenen. Het zeer een-
voudige kerkje heeft een’ zwaren toren, met muren van twee M.
dik, van groote Friesche moppen, met stukken rooden zandsteen
gemengd. ’t Is een oud gebouw, gelijk Wyckel dan ook reeds
in 1132 wordt genoemd. De voormuur van den toren is nagenoeg
even breed als het gansche kerkje. Bertijds stond er een veel
grooter bedehuis, maar een brand Verwoestte het, en ook het
koor, dat was blijven staan, is later afgebroken. Op het einde
der 17äe eeuw werd de tegenwoordige kerk gesticht. Datnederige
gebouwtje bevat echter de schoone graftombe van Menno v an
Coe h oo r n, die op het naburige, thans nagenoeg gesloopte
Mee r e s t e i n woonde. Terstond bij het binnentreden door de
deur onder den toren zien wij het monument, want het is juist
daar tegenover, tegen den achtermuur geplaatst. Op een zwart
marmeren sarkofaag, met beeldhouwwerk in wit marmer versierd >
ligt het wit marmeren beeid van den grooten ingenieur, in vol
harnas, den linkerarm rüstende op een kanon, den bevelhebbers-
staf in de regterhand. Een rood marmeren obelisk rijst daar boven
op, zijn van krijgstrofeen omhangen wapen dragend. Een vaas
kroont het geheel en een opschrift op de sarkofaag vermeldt zijn
waardigheden, Verdiensten en deugden. Zijn kinderen hebben het
gedenkteeken voor hem opgerigt met behulp der Staten van Friesland,
die er 10000 guldens voor schonken. De vermaarde beeld-
houwer Xave r y heeft het kunstwerk uitgevoerd.
Jammer is ’t , dat de beite] ook hier vrij wat verwoesting
heeft aangerigt en dat de kale muren niet meer behängen zijn
met de stukken zijner wapenrusting en de rouwwapens. Nu vol-
doet het minder, dan bij niet zoo volstrekte naaktheid der wanden
’t geval zou zijn. Tegen de zijmuren zijn nog twee gedenkteekens
geplaatst. Het eene, van zwarten steen met witte vaandels, trom-
men, helmen en ander oorlogstuig, draagt een’ zwart marmeren
pijler met een wit doodshoofd. Het vermeldt den naam van Menno’s
evenzeer beroemden zoon, den bekwamen vestingbouwkundige
He n d r i k Ca simi r baron van Coehoo r n, gest. 1756. Het
andere, in denzelfden stijl, maar daarenboven versierd met een
wapenschild en tenants, bewaart de herinnering aan F r e d e r i k
Wi l l em, graaf van L im b u r g S t i r u m , overl. 1747, oud 24
jaar. Fraaije zerken van verschillende leden der familie Coehoorn
liggen in dit gedeelte der kerk.
Aan den weg naar Ba lk, niet ver van de pastorie met haar’
grooten tuin, vinden wij een hek onder een drietal kloeke linden.
Dit is de ingäng van Me er e s t e in. Een groot weiland, door
grachten ingesloten en van beuken- en eikenlanen omringd,
met het meer op den achtergrond, is de plaats, waar vroeger
het heerenhuis stond. Eenig bosch van ’t plantsoen is nog gespaard
en tegenover den ingang is nog een breede laan, die op den
weg naar So nd el uitkomt. ’t Is wel te zien, dat het eens een
deftig en aanzienlijk goed was, maar de dagen van zijn’ luister
zijn voorbij. Ook Onno Zwi er van Ha r e n heeft er gewoond,
tijdens hij burgemeester van Sloten was. Merkwaardig is er de
„wonderboom”, aan het einde der laan, die dwars voor het slot-
terrein heenloopt. ’t Is een oude vierstammige beuk, in wier
hollen tronk. altijd, zelfs' in de droogste zomers, water Staat.
Gaarne wijst de vriendelijke onderwijzerszoon, die ons de kerk
ontsluit, den vreemdeling derwaarts den weg.
Een eindweegs gaan wij nog längs den zandigen, ruigbe-
wassen kant van Meerestein voort, tot waar een bergje met