OCD-VALKENBUKG. 53
den Stempel der vorige eeuw. De windvaan op de torenspits toont
het jaartal 1620. Maar de toren zelf is blijkbaar veel ouder. En
ouder is , naar het schijnt., ook de achteruitspringende vleugel,
die zieh daaraan aansluit en, nevens andere vertrekken, een
groote zaal bevat. Aan deze zijde van het kasteel zijn de woon-
kamers, terwijl aan den anderen kant der hoofddeur keukens en
waschkamers liggen. De achtergevel van het voorhuis en de vleugel
komen uit op een open, aan de beide andere zijden ommuurd
plein, door de breede gracht omspoeld en met een bloemserre
prijkend. ’t Laat zieh gissen, dat in vroeger tijd het gansche plein
door forsche gebouwen was ingesloten. Zooais reeds zijn naam
aanduidt en de oorkonden bevestigen, behoorde Oud-Valkenburg
onder de oudste bürgten van het landschap, en als een der be-
langrijkste Sterkten was het in de onophoudelijke oorlogen, die
het schoone Geuledal teisterden, een begeerlijke bezitting voor
de verschillende partijen en natien, wier aanhangers en Soldaten
elkander hier in het harnas ontmoetten. Thans, als verscholen
achter de huizen en de boomen van het nederige dorpje, schijnt
het zieh uit het woelige leven te hebben teruggetrokken, om in
vrede zijn’ krachtigen ouderdom te genieten, of om te mokken,
wijl zijn rol als vaste bürgt is uitgespeeld. Maar als een statige
edelmanshuizinge en als een eerbiedwaardig overblijfsel uit dagen
van onrust en strijd, bekleedt het kloeke kasteel nog altijd met
eere zijn plaats onder de Limburgsche bürgten.
Een eindweegs moeten wij nog de groote heirbaan houden. Wij
maken daarbij kennis met den eigenaardigen bouwstijl van vele
der onder Oud-Yalkenburg behoorende huizen, die met hun blinde
gewitte zijgevels naar den weg staan gekeerd en voor het grootste
gedeelte naar hetzelfde model zijn opgetrokken, — niet tot ver-
hooging van de levendigheid en van de afwisseling. De zijwegen
naar Si bbe en naar de H u t moeten ons niet afleiden, maar
bij den toi — naar landsgebruik zonder tolboom, — als de groote
weg zieh links afbuigt, moeten wij het zandpad aan onze reg-
terhand inslaan, waar vriendelijke witte huisjes, grooteudeels
ook met de blinde zijgevels naar de straat gekeerd, vrolijk uit