
Glasenap als eigenaresse voorkomt. Naar haar ontving het dien
naam, gelijk het volk heden ten dage het huis, naar den tegen-
woordigen eigenaar, eenvoudig de Ri jk noemt.
Meenden wij vroeger, dat het kasteel onbewoond was, het
blijkt ons, dat wij verkeerd waren ingelicht, of dat het sedert
weer bewoners ontving. Het zorgvuldig onderhoud van den tuin
en het vrolijke, kleurige schuitje in den vijver spreken niet van
verlatenheid. Niettemin willen wij beproeven, of ons de toegang
zal worden vergund.
Door de laan van notenboomen bereiken wij de steenen voor-
poort, met een brug over de buitengracht, waaraan zieh ruime
stalgebouwen met Vierkante torens aansluiten, en wij komen op
een groot, onregelmatig plein, dat met een tweede poorthuis en
uitgestrekte schüren en verdere getimmerten prijkt. Er is hier
plaats genoeg voor tal van onderhoorigen, voor overvloed van
paarden en runderen, voor een1 rijken oogst van veldgewassen,
terwijl op het plein zelf den burgtheer ruimte genoeg voor allerlei
ridderlijke oefeningen overbleef. En toen prins F r e d e r i k He n d
r i k in 1646 hier zijn hoofdkwartier had, kon er een gansche
stoet van dienaren en Soldaten een onderkomen vinden. Het
kasteel zelf, met zijn’ breeden voorgevel en zijn beide vierkante
hoektorens, rijst op uit een gracht, die zieh aan de achterzijde
tot een’ grooten vijver uitbreidt, en is aan drie zijden door een’
bloemtuin omringd. Bouwkunstige sieraden heeft het niet.' Twee
reijen vensters heeft het in het front, dat met een platte lijst
gedekt. en door een hoog leijen dak bekroond is. Ook de grijs-
groene kleur van de muren berooft het van den Stempel der
oudheid. Toch maakt het indruk door zijn grootte en door den
strengen eenvoud zijner lijnen. En nog veel meer indruk moet
het hebben gemaakt, toen het fiere slot nog in zijn geheel zijn
hooge daken ophief uit zijn grachten. Wat er nu nog van overbleef
is maar een gedeelte. Zijn wij de poort doorgegaan, dan
komen wij op een binnenplein, aan drie zijden door gebouwen
ingesloten, terwijl van de achterzijde alleen een deel der zware
keldergewelven is gespaard. Daarboven lag eens de groote zaal,
HOOFDGEBOUW. 11
„de leenzaal” , met eenige aangrenzende vertrekken, en nevens de
kelders vond men de diepe, donkere gevangenissen. Vermoedelijk
ontbraken toen ook aan dezen kant de hoektorens niet en waar-
schijnlijk sloot een ringmuur het terrein van den tegenwoordigen
slottuin in. In de vleugels aan het binnenplein, waarvan slechts
een ter bewoning is ingerigt, zijn de toegangen tot de trapportalen
eh de kamers, waarin wij geen antieke betimmering ofoude
wandtapijten meer aantreffen. Wat daarvan op het kasteel was te
vinden, is reeds sinds lange jaren overgebragt naar het huis der
familie de Ri jk in het naburige Steyl . Maar bouwen wij in
gedachten de.gesloopte zalen en torens en muren weer op, ver-
sieren wij de talrijke vertrekken met de kostbare meubels, de
gebeeldhouwde schoorsteenmantels, de rijk gestikte behangseis,
de ridderrustingen en de wapenschilden, die er in vroeger dagen
prijkteri, dan rijst het voor ons op als een sterke bürgt, door
klöeke edelen bewoond, als de statige verblijfplaats van magtige
geslachten, met aanzienlijke achterleenen en tienden, met uit-
gebreide vrijheden en voorregten begunstigd. En wat voor ons
Nederlanders den luister van het deftige oude huis nog verhoogt,
het is de herinnering aan den edelen en roemruchtigen Oranjevorst
, die hier in het statig kasteel der Ho l tmü h l e s , von
Hu n d s en Me t t e r n i c h s vertoefde. Met hartelijken dank aan
de vriendelijke burgtvrouw voor de ons verleende vergunning en
’t ons geschonken geleide verlaten wij het slot, dat, al is het
ook niet meer in zijn geheel en al werd het aanmerkelijk ge-
moderniseerd,. ons toch een voorstelling gaf van de inrigting der
kasteelen in dit gedeelte des lands.
Achter den molen stört zieh het water van den vijver met een’
vrij sterken val naar beneden, onder een’ gemetselden boog,
tusschen ruig bewasseh kanten en welig groeijende dennen. Op
eenigen afstand komt het ligt gekleurde huis vrolijk uit in het
groen van zijn’ bloemtuin, en een graslaan, met hooge populie-
ren beplant, verhoogt de wilde schoonheid van het eigenaardige
landschap.
Het bruischeud beekje, door het afstroomend water gevoed,