niet ongaarne zieh zou laten terugleiden naar de plaatsen, die
hem lief zijn geworden, of opmerkzaam zou worden gemaakt op
gedeelten, die zijn belangstelling verdienen?
Wij gaan wat zwerven door het land. Zullen wij ons hier en
daar van den afstand bekortenden spoortrein bedienen, het meest
willen wij, naar gewoonte, längs de voetpaden en de zijwegen
zoeken, wat in het Limburgsche landschap eigenaardig is, of ons
door de groote heirbanen laten brengen naar dorpen en gebuchten,
naar kerken en kasteelen, waar wij iets belangrijks mögen
verwachten of stemmen uit het verledene hooren. Een en ander-
maal zal ook iets merkwaardigs op het gebied der Limburgsche
nijverheid onze aandacht trekken. Ten deele zal ’t een aanvulling
zijn van wat wij reeds leerden kennen,- ten deele eene vinger-
wijzing naar wat de zwerver in weinig bezochte streken op zijn’
weg kan ontmoeten. Er blijft dan zeker voor wandellustigen en
belangstellenden nog vrij wat tot eigen navorsching over, maar
wij hebben althans op die wijze een schoon en merkwaardig deel
der provincie gezien.
In het ons reeds welbekende Va l k e n b u r g kiezen wij weer
ons hoofdkwartier. Van daar uit maken wij eenige nieuwe uit-
stapjes. Wij komen er längs een’ niet gewonen weg. Van Venlo
uit gaan wij grootendeels wandelen. Teg e l e n , Swa l m e n ,
Ro e rmo n d , Be ek zijn de voornaamste rustpunteri, die ons
gelegenheid geven den omtrek nader te leeren kennen. En van Beek
gaan wij de bergen over naar de oude Valkenstad aan de Geule.
Het'station Venlo, waar wij aankomen, ligt niet onmiddellijk
bij de stad, maar toch volstrekt niet zoö ver, dat wij daaraan
een reden zouden ontleenen, om haar onbezocht te laten. Haar
geschiedenis is ook belangrijk en haar voorkomen eigenaardig
genoeg, om onze belangstelling te verdienen.
In 1170 voor het eerst genoemd en in 1343 door den tweeden
der hertogen van Gelder met stedelijke regten begiftigd, was
Venlo een der sterkten van Gelder, om wier bezit en behoud
menigmaal fei en met afwisselenden uitslag gestreden werd, tot-
dat. de laatste der Geldersche hertogen in 1543 onder haar muren
zijn gebied aan keizer Karel afstond. In den vrijheidsoorlog was
zij beurtelings Staatsch en Spaansch en had zij menigen aauval
door te staan. Bij den vrede van Munster bleef zij in handen des
konings — haar vruchtelooze belegering was de laatste krijgsdaad
van den reeds kwijnenden en verzwakten Erederik Hendrik —
en eerst in ’t -begin der 18de eeuw kwam zij aan de Vereenigde
Gewesten. In den loop dier eeuw herhaaldelijk door Fransche
legers bedreigd, werd de vesting in 1794 aan de'troepen der
Republiek overgegeven. Van 1814 tot 1830 behoorde zij tot het
koninkiijk Holland; toen opende haar bevelhebber haar poorten
voor de Belgische vlag, die er bijna negen jaren woei. Sinds was
zij als een der steden van h e t h e r t o g d om L imb u r g aan
Neder land verbonden en stond zij met den Dui tschen Bond
in betrekking, totdat zij eindelijk, van alle verband met Duitsch-
land los gemaakt, in geen enkel opzigt meer van de overige
steden des lands verschilde. Onrustig was haar verleden, onrustig
was ook haar bevolking, en meer dan eens was er öproer in de
stad, meer dan eens verjoeg zij haar bezetting buiten haar wallen.
Thans zijn die wallen gesiecht. Venlo is geen vesting meer en de
dagen, wäarin zij een belangrijke rol in de geschiedenis speelde,
zijn voorbij. Als een stad van levendigen handel en van bloeijende
nijverheid heeft zij in plaats daarvan een beteekenis verkregen,
die zij vroeger niet had, al werd zij onder de Hansesteden ge-
teld, terwijl zij het middelpunt werd van een steeds drukker
wordend spoorwegverkeer. En ’t is haar aan te zien, dat zij onder
den invloed van verschillende nationaliteiten heeft gestaan. Wie
Venlo binnentreedt, weet naauwelijks, in wat land hij zieh be-
vindt. Aan zijn eigen'vaderland wordt de Noord-Nederlander na-
genoeg alleen herinnerd door een aantal opschriften in zijne taal.
Maar zelfs van die woorden en namen is de spelling voor meer