ben en de piek voorbij zijn, waar velen onzer nog de fraaije
Wi t t e Vr o uwe n p o o r t hebben zien prijken en waar onze oogen
het thans nagenoeg ledige terrein, waar de afgebrande kazerne
stond, kunnen aanschouwen. Ook ditmaal houden wij ons in de
stad niet op. Den moed, om Utrecht in zijn eigenaardigheden
te schetsen, zou den vreemdeling ook ten eenemale ontzihken,
waar een geestige onbekende tafereeltjes teekent, die wij nog
wel eens in een bundeltje vereenigd hopen te genieten. En nu
het rijke archief is geordend, meenen wij ook van een bekwame
hand, zooal geen volledige geschiedenis, dan toch kostbare bij -
drägen tot de kennis van het verleden der aloude en belang-
wekkende veste te mögen verwachten.
Voor den wandelaar is *t een voorregt wanneer hij de straten
eener stad snel en gemakkelijk doorrijdt, en daartoe gebruiken
wij dankbaar de tramlijn, die onmiddellijk bij het Station van
den Rijnspoorweg begint. Als wij de brug over den stadssingel
zijn gepasseerd, komen wij in de schoone Bi l t s t r a a t , de breede
laan, door linden en platanen overschaduwd, van deftige heeren-
huizen en smaakvolle villa’s omzoomd en, evenals de trotsche
Ma l i e b a a n , met haar acht rijeu eerwaardige linden, een prächtige
„avenue” aan deze zijde der stad vormend. Zij behoort nog
wel tot Utrechtsch grondgebied, maar zij draagt volstrekt geen
steedschen Stempel. Yeeleer is zij als het voorportaal tot den door
kunst- en smaak zoo heerlijk getooiden tempel der natnur, waarm
wij ons gaan vermeijeri. En van het land, waar gladde runderen
grazen, van de buitengoederen, wier stallen kostbare paarden
huisvesten, van de heiden, door wollige schapen verlevendigd,
van de jagtvelden, waar edele honden het spoor zoeken, spreekt
ons ook het uitgestrekte gebouw op den hoek aan het einde der
lange straat, Daar is de v e e a r t s e n ij s c h o o-l, wier kweekehngen
de schatten van den boer en de lievelingen van den edelman
moeten helpen genezen van de tallooze kwalen, die de beschaafde
dierenwereld bedreigen.
Nu zijn wij buiten. DeGi l d e b r u g , wier naam de herinne-
ring aan een der oude Utrechtsche grootmagten bewaart, bragt
ons over het smalle watertje, de oude Ve ch t , eens de grens
der V o o r s t a d b ui t en de Wi t t e Vr o uwe n p o o r t , die,
evenals de andere voorsteden, tot 1823 haar eigen geregt had.
Misschien hebben wij een oogenblik oponthoud, als de hekken
gesloten zijn, omdat op den Oosterspoorweg, die den straatweg
snijdt, een trein wordt verwacht. Als ’t snuivend gevaarte voorbij
is gesneld, vervolgen wij den togt. Den wagen verlaten wij nog
niet. Wie ooit naar de B i 11 is gewandeld, die kent den weg
om whet fort” en die verlangt Met, dit onaantrekkelijk gedeelte
noodeloos te voet af te leggen. Onmiddellijk bij de Stad ligt wel
een fraaije buitenplaats, wier geel gepleisterd, in Italiaanschen
stijl gebouwd huis tusschen het digt geboomte günstig uitkomt,
maar overigens is het land vlak en kaal. Weiden en moesgron-
den strekken zieh aan beide kanten van den straatweg uit, alleen
van verre door houtgewas omzoomd. ’t Is deze läge vlakte, die
in oorlogstijd onder water moet worden gezet öm den toegang
tot Utrecht te beletten, terwijl de smalle wegen, dan als dijkjes
uitstekend boven het meer, door sterke forten onder het vuur
worden gehouden. Het fort op de B i l t s t r a a t is bepaaldelijk
bestemd om, in verband met de vooruitgeschoven werken o p
d en Voor d o r p s c h e n dijk en op den H oo fddi jk, de nade-
ring des vijands van den kant van Zeist te verhinderen, terwijl
ook de forten de Bl aa uwe kapel en het Vos segat met hun
ver dragend geschut den weg kunnen bestrijken. Was Utrecht
in het noodlottig jaar 1672 aan deze zijde aldus gedekt geweest,
het Fransche leger had niet zonder slag of stoot onder de müren
der stad gestaan, tenzij flaauwhartigheid of verraad- verzuim of
baatzucht de overwinning gemakkelijk had gemaakt! t
Het fort zelf is voor het publiek gesloten. Van buiten is er
uit den aard der zaak niet veel aan te zien, dan muren en wallen,
in breede grachten gelegen. Daar binnen zouden de bom-
vrije kazematten en magazijnen, de reusachtige achterlaadkanon-
nen, de kleinere vuurmonden, die naar de behoeften van het
oogenblik gemakkelijk te verplaatsen zijn, de granaten en andere
projectielen en wat verder tot de bewapening van het fort be