die ons niet spoedig verlaat en met onze hulde aan den kunstenaar,
die voor een paar jaar zelf tot zijn rust is ingegaau.
Met de stemming, medegenomen uit het kerkje en zijn graf-
kapel, is de stemming niet in strijd, waarin wij nog eenigen
tijd blijven verkeeren, ons verliezend in de plegtige stilte van
het. bosch. De eikenlaan naast het hotel leidt er heen. Zij be-
hoort, even als het bosch zelf, tot het landgoed Kraai j beek
en aan de overzijde der weide, die de laan aan onze linkerhand
begrenst, zien wij het plansoen en het huis. Weldra zijn wij aan
alle kanten in het hout. Bijzonder zwaar is het niet; zelfs is er
vrij wat hakhout en jong gewas, nevens de statige zuilen van den
woudtempel, over wier krnin reeds jaren heengingen. Ook de
aanleg heeft. zooveel opmerkelijks niet. ’t Zijn meestal regte, vrij
breede lanen en slingerpaadjes, en al is het terrein eenigszins
golvend, hooge heuvels en diepe dalen vinden wij er niet. De
partijen bij //de Z w i ts e rs c he b r u g ” herinneren maar zeer van
verre aan Helvetia’s rotsen, bergstroomen en meeren ! Maar gelijk
daarginda in de grafkapel tegenover den dood weemoed zonder
bitterheid lag op het reine geläTat der liefelijke maagd, zoo ligt
hier over het vriendelijk aangezigt der natuur de weemoed vol
vrede van het scheidende leven. De zachte herfstnevel, die toch
den glans der zon niet verbergt, rust op het landscbap. Hoe
bont en toch hoe vol harmonie zijn de tinten van het najaar.
Waar tooit zieh het eikenloof met zöö rooden, soms bijna pur-
peren gloed, als hier! ’t Is of een reusachtige koningsmantel ligt;
uitgespreid over de toppen, omzoomd met goud, waar het blinkend
geele beukenblad zieh er mede vermengt. Bn krachtig steekt er
het digte, donkere groen der dennen bij af, terwijl op den grond
het rijk geschakeerde tapijt der afgevallen bladeren door de fijne
kl euren van mos en heide en witte, zandige plekken of zwart-
bruine struiken wordt, afgewisseld. Een stille waterplas sluimert
tusschen de hooge glooijende kanten, de slanke stammen weerkaatsend
en de grijze, glanzende lucht, die tusschen de kroonen
der boomen straalt. Voorbij is de weelderige pracht van den rijken
zomertijd, maar de majesteit van den herfst is gekomen, eer de
stormen voeren door de takken en het loof verstrooiden, of de
nachtvorst het verkleurde en verschrompelde. Alsof het najaar
den mensch wilde verzoenen met de gedachte, dat het de heerhjk-
heid des zomers moet verwoesten, geeft het nog eens zijn volle
heerlijkheid te zien, opdat het hart bij het naderen van den
Winter niet zonder vrede en zonder hoop zou zijn.
Het bosch, door den Rijnspoorweg doorsneden, beslaat een
aanmerkelijke oppervlakte en heeft een aantal lanen en voetpaden.
Ook vindt men er een paar huisjes en een paar kleine water-
stroompjes, zandige hoogten, met gladde dennennaalden bezaaid,
ruwe boschwegen met diepe sporen en aan de zoomen mime
vergezigten op de heide. Vooral het gedeelte, dat nog den ouden
naam van „Rijsenburgs warande” draagt, is woest enOtrotsch.
Maar ook op kleiner afstand van het dorpje ontbreekt het geenszins
aan plekjes,- indrukwekkend door hun kunstelooze schoonheid.
Een der zijwegen loopt achter de haag, die het terrein van het
Aartsbisschoppelijk Seminarie omringt. Ware t niet, dat deze
afsluiting met het hooge ijzeren hek ons aan de bewoonde en
beschaafde wereld herinnerde, dan zouden wij hier de weelde
daarginds aan den straatweg voor een oogenblik kunnen ver-
geten. Wild en stout is hier het landschap. Tusschen de dennen-
groepen op de golvende heide opent zieh het verre, blaauwe
verschiet. Weelderig struikgewas, gekromde stammen met uitge-
waaide takken, ruige heideplanten, omzoomen den rullen zandweg.
Hier is de natuur nog nagenoeg in den zelfden toestand als in
de eeuwen, die er verliepen eer smaak en mode en gemakke-
lijke reisgelegenheid de in elkander loopende dorpen R ij se nbur g
en Dr iebergen tot de door honderden bewoonde, door duizenden
bezochte plaatsen maakten, die zij nu zijn geworden. Maar dat
geeft aan den omtrek ook in zoo ruime mate zijn aantrekkelijk- Oh
eid. Wie de eenzaamheid liefheeft en het maagdelijke natuur-
schoon zoekt, al is 1 maar ter afwisseling van het vrolijk gewoel