het landschap boschrijk, zoodat het zieh wel lang verborgen moet
houden. Buitenplaatsen komen wij niet meer voorbij j wel leiden
hier en daar lange lanen in de bosschen, en aan ’t einde van
een er van, aan wier ingang de dubbele naam Ro o b r u g g e -
O u d r a n d e staat te lezen, onderscheiden wij van verre de witte
muren van een heerenhuis. Lieten wij ons nn verlokken die laan
in te slaan, dan zouden wij Diepenveen missen, maar wij houden
den grintweg, zonder ons ook door een tweede laan, met de-
zelfde namen, te laten afleiden, en nu liggen de weinige huizen,
rondom het kerkje geschaard, ook spoedig voor ons.
’t Ziet er liefelijk uit met zijn hagen en tuinen, met de zware
iepen bij de kerk en de laan van eiken, waar längs de meeste
huizen staan geschaard en het heeft, hoe klein ’t ook is, een
goed logement, waar in den zomer de logeergasten niet ontbre-
ken en de burgerij van Deventer zieh gaarne komt entspannen.
Het uithangbord vertoont drie roode adelaars op gouden veld, —
het wapen van Co e vo r de n , dat ee'nmaal op het bloedig slag-
veld van A n e zegevierend heeft gewapperd en later, toen de magt
der oude dynasten was gebroken, boven de poort van menig Over-
stichtsche havezathe blonk. Hier bewaart het de herinnering aan den
tijd, toen het naburige kasteel Rande aan dat geslacht behoorde.
„Vroeger stond de kerk met de pastorij geheel eenzaam in
een dorre streek,” zoo wordt van Diepenveen getuigd. Maar wij
hadden reeds overvloedige gelegenheid, om op te merken dat
die tijd lang voorbij is, en reeds in de vorige eeuw ,/had de natuur
van den grond en de nabijheid van Deventer uitgewerkt, dat
verscheidene buitenplaatsen werden aangelegd, welken dit oord
zeer behaaglijk maken.” Dat ook het tegenwoordige Diepenveen
dien lof ruimschoots verdient, zal ons nog verder blijken. Wij
mögen echter het kerkje niet onopgemerkt voorbij gaan, al heeft
het weinig aanzien. ’t Is immers het overblijfsel van een eenmaal
zeer vermaard vrouwenklooster, dat een vaderlandsch geleerde ,/het
vrouwelijke Windesheim” heeft genoemd. De roem van uitstekende
vroomheid en groote welsprekendheid had tal van vrouwen uit
allerlei stand naar J o h a n n e s Br i n c k e r i n c k te Deventer
doen stroomen. De wijze en waardige man begreep echter wel,
dat de zamenwouing van zooveel vrouwen uit zeer verschillende
kringen op den duur niet wenschelijk was. Hij wist sommigen
te bewegen tot het stichten van een klooster, en in het jaar 1401
werd op een woest stuk grond, de PI echt genaamd, met den
arbeid begonnen. Wakker en ijverig werkten de vrouwen mede.
Boomen werden gerooid, de grond werd geeffend, hutten van
hout en klei opgeslagen. Straks gaf het vinden eener rijke leem-
laag gelegenheid, de gebouwen van steen op te trekken. Milde
gaven bleven niet uit en in 1411 werd de kerk gewijd. Een
goed gerucht ging van het klooster uit. Ontkwamen de zusters
binnen zijn muren niet allen aan de gevaren van weelderigheid
of van mystieke overspanning, in den regel heerschte er een vrome
zin en gezegend was de invloed op talrijke geestelijke gestichten.
De schade, door de ruwe Soldaten van Fi l i p s den goede in
1456 tijdens het beleg van Deventer aangerigt, kon spoedig
worden hersteld. Maar grooter nadeel bragten er in 1578 de
Fransche regimenten van Re n n e n b e r g , die het stille Godshuis
plunderden en ten deele verwoestten. In het volgende jaar werd
de kerk aan de Hervormden afgestaan en de nog overgebleven
zusters weken naar Deventer. Niet lang daarna werd het gebouw
gesloopt, opdat de vijand er zieh niet zou nestelen. De kerk bleef
gespaard, maar allengs geraakte zij in verval, waardoor in 1720
een geheele herstelling noodig werd^ Evenals te Windesheim is
er dus van het oude klooster niets meer te vinden, maar de
piek waar het stond verdient onze belangstellihg, en terwijl wij
vertoeven op het pleintje voor de kerk, met zijn eerwaardige
olmen en zijn statige linden, herdenken wij met eerbied aan
het' goede, dat hier werd gekweekt, al was het in vormen die
thans voor velen vreemd zijn geworden.
Een merkwaardigheid van onzen tijd was de pastorietuin.
Daar vond men een’ zeldzamen schat van bloemen, en smaakvol
waren de veranda’s, volieres en andere sieraden van dien lusthof,
door den predikant Yan ’t Sand ontworpen. Na zijn’ doodwerd
alles een wildernis. Wat Verkocht kon worden, werd verkocht,