heuvelen op. In Ake n blijven wij thans niet langer, dan noodig
is om van trein te wisselen. Straks sporen wij verder door het zeer
fraaije, bergachtige en ook om zijn nijverheid belangrijke W orm-
dal , waar het riviertje over de rotsblokken schuimt, totdat wij
de groote abdijgebouwen van R o l d uc de hoogte nevens ons zien
kroonen en den gekanteelden toren van den ouden Sa f f e n b u r g
zien uitsteken boven ’t geboomte, dat. den kegelvormigen slotberg
bedekt.
Aan het Station stappen wij af. Van het vrij groote stadje
zien wij een paar breede, nette straten. Wij gaan de brng over
de Wo rm over en laten het stroompje zijn’ weg vervolgen, om
geruimen tijd de grensscheiding tusschen Nederland en Duitsch-
land te vormen. Hier is de breede heirbaan, aan den voet der
hoogte, die den S a f f e n b u r g draagt, en na een wandeling
van een klein half uur vinden wij een paar huizen, waarvan het
eene tot een zeer goede herberg is ingerigt. Nu zijn wij in de
onmiddellijke nabijheid der Doma n i a l e mi jnen, wier schoor-
steenen en gebouwen wij reeds van verre op de kale hoogte zagen
Jiggen. De tweede mijn op vaderlandsoh grondgebied is de mijn
Ne u p r i c k , daar ginds op kleinen afstand, sedert 1808 in wer-
king en thans geexploiteerd door h e tV e r e e n i g d gezelschap
voor s t e e n k o l e n o n t g i n n i n g in h e t ; Worm- d i s t r i c t .
Zij heeft slechts eene schacht en is door een dwarsgalerij ver-
bonden met de op Duitsch grondgebied gelegen mijn Neuvoc-
c ar t , van waar het-water uitpompen en de ventilatie wordt bezorgd.
Ons bezoek geldt de zoogenaamde Doma n i a l e kölenmi j -
nen. Zij zijn rijkseigendom en werden in 1845’ voor een tijd-'
perk van 99 jaren, tegen zekere voorwaarden en een aandeel in
de winst, in beheer en genot afgestaan aan de Ajken-Maas-
t r i c h t s c h e Sp o orwe g Ma at s chappi j , om na verloop van
dien termijn met alles, wat er toe behoort, in goeden- Staat en
zonder eenige vergoeding aan den Staat terug te keeren. Voor
1795 behoorden zij aan de abdij K l o o s t e r r a d e . Toen werden
zij aan het domein getrokken en geruimen tijd hield de exploi-
tatie op. ln het jaar 1826 werden door de regering de noodige
BOVEN DEN GROND. 69
maatregelen genomen, om het groote werk weer naar behooren
te beginnen, maar toen alles gereed was, brak de Belgische
omwenteling uit. De Beigen genoten de opbrengsten gedurende
eenige jaren en toen de mijnen in 1839 onder Nederlandsch be-
stuur terugkeerden, was alles in ontredderden toestand. Zoo bleef
het tot 1845. Thans is alles vernieuwd en uitstekend ingerigt,
zoodat zij, naar het getuigenis van bevoegden, „in deugdelijkheid
van aanleg en inwendigen bouw niet ligt geevenaard worden.”
Boven den grond is niet veel belangrijks te zien. Ben paar
schoorsteenen, een groot overdekt gebouw, waarin de machines
en ketels staan, een sterke Stelling, waarop de kleine kolenWagens
uit de mijn op sporen loopen, om in de wachtende karren
en andere voertuigen te worden leeggestort — voorts de woning
van den directeur, met kantoren, bergplaatsen en wat dies meer
zij, zietdaar ’t voornaamste. Verder kolengruis in overvloed, oud
ijzerwerk, kruiwagens en gereedschappen, zware paarden en
mannen, zwart van aangezigt. En onder den grond, in het hart
der aarde, in de ingewanden der bergen, in den eeuwigen nacht?
Na welwillend bekomen verlof om af te dalen, betreden wij
de ruime, hooge, in schemering gehul de hal, waarin de beide
schachten — diepe, vierkante kokers —■ uitkomen. De eene dient
voor de ventilatie en het oppompen van het water. Daar worden de
twee groote vijänden van den mijnwerker bestreden: het mij.n-
gas, dat plotseling kan ontploffen, het w a t e r , dat onverhoeds
kan opzwellen en de gangen vullen. Honderden menschenlevens
zijn daardoor reeds verloren gegaan, maar deze mijnen zijn, tot
nog toe voor zulke verschrikkelijke rampen bewaard gebleven.
Volgens officieele opgaven kwamen in 1852 vier mannen door
het mijngas om. Sedert werden er in verschillende jaren vier
door den val van steenen gedood en geraakte er een onder de
kooi. Het getal der ongelukken is dus niet groot te noemen.
De tweede schacht is bestemd om de geladen wagens op te
halen, de ledigen af te laten. Ook de mijnwerkers gaan daar-
mede naar boven en naar beneden., De gevaarlijke ladders zijn
hier niet meer in gebruik. Straks gaan ook wij in die donkere