W i l l e m van Dedem verkocht, ’t Is deze nieuwe Heer van de
Gelder, wiens graftombe wij in de kerk hebben gezien. Aan zijn’
oorlogsroem herinneren ook de beide kanonnen, bronzen zespon-
ders, die nevens het hek op het voorplein staan. Uit den oorlogs-
buit van het door hem veroverde St. Leau had de hertog van
Marlborough hem twee veldstukken geschonken. ’t Waren, vol-
gens de nog bestaande afbeelding, schoon bewerkte bronzen stuk-
ken, met de wapens van C a st i l i e en Ar r a g o n versierd. Deze
zegeteekenen prijkten tot 1813 voor het huis. Toen werden zij
door de Kozakken meegenomen. Maar de toenmalige eigenaar
van de Gelder, graaf F. G. van Dede m , kreeg van den ko-
ning van Pruisen verlof, er een paar ter vergoeding in het arsenaal
te Wesel uit te zoeken. Dezen zijn het, die thans als de
plaatsvervangers der oude kanonnen op het voorplein van de
Gelder staan. De tegenwoordige bezitter, Mr. F. W. A. K. baron
van Knob e l s d o r f f , is de kleinzoon van dezen graaf van Dedem
en erfde het goed van zijne moeder J o h a n n a P h i l i p pi
na, de laatste afstammeling uit den oudsten tak der van
Dedems.
Onder de Gelder behooren thans twee andere voormalige have-
zathen: de Kr i j t e n b e r g en Sc he rpe nz eel . Van de laatste
zagen wij het bosch uit een der lanen op eenigen afstand liggen
en op weg naar Ol s t komen wij het huis voorbij. De eerste
schijnt afkomstig uit het geslaeht Kr i j t , dat in 1445 wordt ge-
noemd. Later behoorde zij aan de van Ma uwi cks en kwam
door erfenis aan een’ anderen tak der van d e r Be k e ’s, door
huwelijk aan de van Heme r t s , en in 1808 door koop aan den
graaf v an Dedem. Het huis is destijds gesloopt. Een laan längs
het bosch van de Gelder heet nog de Kr i j t e n b e r g e r al lee.
Tegenover het kasteel van de Gelder ligt een groote weide,
door houtgewas aan drie zijden omringd. Op den voorgrond rijzen
kloeke populieren en eiken op, in wier lommer het vee de koelte
zoekt. Aan het einde der weide vinden wij het overblijfsel der
breede laan, die eertijds tot aan de brug regt op het huis aan-
liep.. De Za n dwe t e r i n g doorsnijdt hier het landgoed en wij
slaan een heerlijk zijpad in onder hooge beuken, wier kruinen
aan enkele zonnestralen vergunnen, het zandspoor met haar’ gloed
te tinten. Maar in het verschiet werpt zij al haar schitterend licht,
dat in de opening aan ’t eind der donkere loofgewelven bij stroomen
op het groen der lagere st.ruiken wordt uitgestort. Tusschen weiden
met grazend of rüstig in het maische gras gelegerd rundvee en
bouwvelden, waarop het koren rijpt, längs een arbeiderswoning,
over wier nederig dak de krachtige takken van een zwaren noten-
boom zieh uitbreiden, bereiken wij de grens van de Gel d e r
en den kunstweg naar Heino. Bij ’t Station werpen wij nog
eens een’ blik op het liefelijke landschap, met zijn beide kerk-
torens en het schoone bosch, dat wij doorkruisten , om ons bezoek
aan Wijhe te eindigen op den grooten rivierdijk. De weg voert
ons längs de weide, waar voor lange jaren de h o f te Wi jhe
heeft gestaan , de zetel van een adellijk geslaeht, dat er zijn naam
aan ontleende, maar reeds in de 15de eeuw vooral in Gelderland
was gevestigd, waar het de heerlijkheden Ec h t e i d en Hernen
bezat. Op de plaats van het sinds lang verdwenen .kasteel werd
voor eenigen tijd een nieuw huis gebouwd. Bij het uitgraven der
oude fundamenten vond men in den puinhoop achter een stook-
plaats een holte in den muur, waarin het geraamte van een twee-
of driejarig kind lag. Van het aangrenzende buitenverblijf W ij h e-
daal is al het zware hont gevallen, tot groote schade voor de
. schoonheid van dit gedeelte van den omtrek.
Van de rivier hadden wij tot dus ver nog niets bespeurd en
niets had ons herinnerd, dat zij zeer nabij is. Zelfs de dijk bleef
achter het houtgewas verborgen. Maar bij //het S l o t ” is hij
duidelijk te zien, en het landschap verkrijgt er terstond een ander
karakter door. Tegen de groene glooijing klimt de roode puin-
weg en de bonte runderen steken vrolijk af tegen de donkere
helling, waarover zij verspreid zijn. Hoog rijst het geboomte op
den dijkkruin en het roode dak der herberg gluurt er tusschen
door. Längs weide en boomgaard hebben wij spoedig den zwaren
dijk beklommen en een verrassend schoon gezigt wordt ons geschonken.
De landschappen aan onze vaderlandsche rivieren hebben