mijnd en doen instorten, en gelijk hij den bargt allengs heeft
neergeworpen, zoo had hij reeds voor het jaar 1459 de oude
kerk, die bij het kasteel stond, „weggedreven” . In dat jaar werd
een nieuwe kerk met een’ kloeken toren op de hoogte gebouwd.
De vrijheer van Merode, wiens slot en heerlijkheid Steijn door
hetzelfde gevaar werd bedreigd, had dan ook — met toestem-
ming van den toenmaligen baron van Elsloo, wien het regtsge-
bied over de Maas met de aanwassen hier behoorde —• in 1649
zijn grondgebied door het verzwaren van een’ dijk trachten te
beveiligen.
Reeds lang voor dat het slot der Heeren van Elsloo zieh spie-
gelde in de wateren der rivier, moet hier een gebouw hebben
geprijkt van geen’ minderen rang dan een koninklijk paleis. Al-
thans voor Elsloo höuden de geleerden ’t As lao, waar koning
Lo t h a r i u s in 860 vertoefde en de E l i d i o n e vi l la, waar
Kar e ! de kale in 876 een diploma uitvaardigde. Weinig jaren
later, in 883, verscheen Ka r e l de d i k k e weer voor de muren,
maar thans om zijn onderdanen te bevrijden van nog geduckter
vijanden dan de opgeruide golven der Maas. De gevreesde Noormannen
hadden zieh sedert 881 in , / IIaslon” gevestigd. Sterke
wallen hadden zij er opgeworpen en den buit, op hun verwoes-
tende strooptogten vergaderd, bragten zij er in veiligheid, om
telkeus weer op nieuwe ondernemingen uit te gaan. Twaalf dagen
lag het leger voor de sterkte, door de keur der Noordsche op-
perhoofden verdedigd. Toen werden de poorten geopend, deels,
omdat, naar men zegt, een geweldig onweer de wallen had doen
instorten, deels, omdat de keizer, zijn gewone staatkunde vol-
gend, de gevreesde overweldigers met geld en gaven had afge-
kocht. Met tweehonderd schepen verlieten zij de Maasoevers, maar
de verwoesting der Fransche kusten en de brand van De v e n t e r
bewees, dat noch het verdrag met den keizer, noch de doop,
door Go d f r i e d ontvangen, noch de vrees voor des keizers leger-
benden, hun roofzucht in ’t minst had beteugeld.
Naar men verhaalt, wordt nog in onzen tijd in de kerken van
Esloo en Steijn des Zondags na de hoogmis het eeuwenoude gebed
VOLKSVERHALEN. 45
uitgesproken ,/Voor de rust der ziel van koning S a n d e r b o u t
en zijne gemalin Sof ia”. Aan dezen Sanderbout — zooals hier
in den omtrek keizer Ar n u l f s basterdzoon Zwe n t i b o l t wordt
genoemd — moeten beide dorpen hun aandeel in de uitgestrekte,
thans grootendeels bebouwde Gr a a t h e i d e te danken hebben.
Eens, zoo verhaalt de overlevering, behaagde ’t Z. M., die op
het kasteel te Bo rn zijn hof hield, te verklären, dat zooveel
dorpen, als een man te paard kon rondrijden terwijl de koning
aan den maaltijd zat, tot het bezit eil gebruik dier destijds bosch-
rijke heide zouden geregtigd zijn. De man moet kloek gereden
hebben — bij Steijn vond hij een versch paard, een’ Schimmel
-Tr- en koning Sanderbout moet niet kort hebben getafeld, zooals
ieder zien kan, die den ruiter op de kaart nareist. Van Bo rn
reed hij over eenige kleinere plaatsen en S i t t a r d tot Mu n s t e r gel
een, vandaar, tot. El s lo o en voorts längs den Maasoever
over P a p e n h o v e n en Ho l t um, om nog tijdig terug te zijn
op het slot. Bij Ho l t um weigerde een oude vrouw, hem een
Eek te openen. Daarom werd deze laatste plaats ten eeuwigen
dage van ’f bezit der heide uitgesloten. Dit geschiedde op het
einde der 9äe eeuw, kort voor den dood van Zwentibold, die in
het jaar 900 bij Su s t e r e n sneuvelde en in de fraaije kerk aldäar
begraven werd.
Maar wat was de rit van dien man bij de reis van den vro-
men Wi j na nd van Elsloo, in de laatste jaren der 12äe eeuw!
Met eenige dorpsgenooten was hij ter bedevaart. naar J e ruz a-
1 e m gegaan. Zijn makkers aanvaardden op den heiligen Paasch-
dag den terugtogt. Wijnand wilde op dien dag niet reizen. Den
volgenden dag maakte hij zieh op. En zie, daar ontmoette hem
een ruiter, die hem op het paard nam, en toen de avond daalde
was hij te huis. Hun, die hem niet gelooven wilden, voorspelde
hij o. a ., dat op zijn graf rozen zouden bloeijen en nog moet de
pastorietuin te Elsloo, waar zijn gebeente rust, met de schoonste
rozen uit den ganschen omtrek prijken.
Voor ons, die slechts beschikken kunnen over de vervoer-
middelen, die de natuur den mensch heeft gegeven , wordt het