meer te vertoonen en in de groote vlakte golft de pluim van
witten damp boven den voorbij snellenden spoortrein. De zand-
streek hebben wij nog niet verlaten, al werden reeds hier en
daar de hoogten geeffend, om voor weide en teelgrond plaats te
maken. Zandige heuvels, met dennen begroeid, wilde streiken
längs hellingen en in valleijen, witte berken, hooge sparren,
wier toppen boven ruige duinglooijingen uitsteken, geven nog
altijd aan het landschap een woest en indrukwekkend karakter.
Een zanderij bewijst, dat het werk der ontginning nog altijd wordt
voortgezet. Huizen zijn er schaarsch. Een groote boerderij, inet
gothische ramen en trapgevel, die er ondanks zijn’ middeleeuwschen
bouwstijl nog tamelijk nienw nitziet, ligt aan onze linkerhand. Er
staan fraaije iepen bij, wier forsche takken zieh over een helder
water welven, en niet ver van daar vinden wij een boschpleintje
met wild uitgewaaide boomen. Van verre zien wij het kefkje
van N o o r d w i j k e r h o u t ; schitterende tulpen wisselen in die rig-
ting de groene weiden af. Straks volgt de heerenhofstede Veenen-
b ur g , met haar uitgestrekte overplaats, rijk aan houtgewas. ’t Is
een schoon, woest bosch, geruimen tijd ons vergezellend längs
den weg, die met statige eiken en kloeke iepen is beplant. Bij
het inrijhek van de plaats staan twee colossale .sparren en het'
witte huis ligt te midden van een smaakvollen aanleg aan den
zoom der vlakte, waaruit in de verte een molen oprijst en het
Station Veenenburg is te onderscheiden. Een lange, breede laan
achter het heerenhuis loopt regt op den spoorweg aan en het
groote, wilde overbosch strekt zieh tot aan den straatweg tusschen
Lisse en Hillegom uit. Bordjes met het opschrift „verboden toe-
gang” zullen wel de bedoeling niet hebben, om iederen bescheiden
wandelaar zorgvuldig te weeren, tnaar de tijd ontbreekt ons,
om in de schilderachtige en geheimzinnige diepten er van door
te dringen. Wie eens den voet in zulke bosschen zet, wordt door
de geesten des wouds niet spoedig weer losgelaten! Maar onze
tijd is toch niet zoo beperkt, dat wij im reeds den weg naar ’t
Station, die zieh längs de buitenplaats afbuigt, zouden moeten
inslaan. Wij houden onzen weg naar Hillegom. De scheiding tussehen
de landgoederen Vee n e n b u r g en L a p i n e n b u r g is
aangewezen door een’ hollen weg tusschen twee hoog begroeide
wallen. Tot Lapinenburg is inderdaad de toegang door rasters
afgesloten. Ook hier ontbreekt het hoog geboomte niet, maar wij
zien er toch veel hakhout en dehnen. Misschien moeten de rasters
meer het wild er in, dan de wandelaars er uit houden. ’t Moet
hier eeji wildrijke jagt zijn en van ouds waren de „lapinen” ,
waaraan dit goed zijn’ naam ontleent, in den omtrek van Hillegom
veel overvloediger, dan den geburen lief was. Groote schade
bragten de konijnen aan akkers en bosschen toe en in 1518 werd
den meesterknapen van Holland gelast, hen zooveel mogelijk uit
te roeijeh in het Hillegommerbosch, terwijl de boereninl608 —
toen de plaag nog niet verminderd was^-vergunning ontvingen,
hen te vangen en uit te delven, waar zij konden. Ook mogten
de landlieden aan de zijde hunner akkers den kaut der slooten
zoo steil maken, als zij wilden. Maar regt ernst schijnt het toch
met den wensch, om het schadelijk gedierte te verdelgen, niet
te zijn geweest. In sommige tijden van het jaar moesten de honden
met een blok aan den hals worden voorzien of „gepoot” worden,
en naar den kant der wildernis moesten de slooten zoo zijn inge-
rio-t, dat de konijnen er niet verdronken, maar er van afstand
tot afstand f/oppereelkens” konden vinden, waardoor zij weer in
het bosch konden ontkomen. Onder de inkomsten van den Heer
van Hillegom werden in 1722 nog 60 koppel konijnen jaarlijks
uit het As seier duin en 40 uit het J a n van S a n e n s d u i n
genoemd. Er waren er dus nog geno'eg in de buurt.
Naar het schijnt is de lust tot het edele weispel hier nog
niet verdwenen. Bij een achterhek van het schoone landgoed
vinden wij het jagershuis en de hondenstallen. Lange, deftige
lanen voeren hier diep in het digte bosch en ook aan de over-
zijde van den weg loopt een statige laan tusschen het hooge hakhout.
In weelderigen overvloed slingert zieh de kamperfoelie om
de stammen in het bosch en haar ranken vormen als een prieel
over de paden in het akkermaalshout, die zonnige doorkijkjes
geven tusschen de gewelven van takken en bladeren. Het heeren