vermindert!, met steeds klimmend genot, dien prächtigen straat-
weg volgen, wäre ’t niet dat een lange zijlaan ter regterhand
ons noodigde er van af te wijken, om längs andere wegen het
dorp te bereiken.
Aan het einde dier laan toch onderscheiden wij even de grijze
muren van een groot h'eerenhuis, met torens, poort en brug.
Tusschen akkers en bosschen, waarin talrijke zijlanen en voet-
paden zieh verliezen, komen wij over de voormalige buitengraoht
op een ruim grasplein, hier en daar met statig geboomte bezet,
en regt daartegenover ligt het kasteel, in een’ ruimen vijver,
aan drie zijden door het hooge hout van thans zoo rijk getinte
en geschakeerde sparren, eiken, beuken, kastanjes en platanen
ingesloten. Het hoofdgebouw heeft oen’ trapgevel en twee rijen
boogvensters boven de kelderverdieping. Aan de eene zijde loopt
een terras, dat in verbinding Staat met een’ achtkanten toren,
waarachter een zware ronde toren uitspringt. Een wilde wingerd,
als een purperen mantel af hangend van de transen, plooit zieh
rondom de stroeve muren, en kloeke, spitse torenkappen doen
daar boven hun blaauwe leijen tintelen in de zon, wier stralen
door de dreigende hagelwolken breken. Aan de andere zijde'ligt
een open pleintje, van voren ingesloten door een’ gekanteelden
muur, met een’ Vierkanten toren op den hoek en aan den achterkant
door een’ zijvleugel van het huis, mede met een’ trapgevel
en een’ slanken , ronden, door een klokvormige kap gedekten toren.
De steenen brug, met sierlijke balustrade, leidt naar de poort in
den muur, die tot het plein toegang geeft. Aldus vertoont zieh
tegenwoordig de oude ridderhofstad Möe r s b e r g e n , een der
adellijke huizen van het Sticht, sedert. de eerste helft der 15tlc
eeuw bekend, Oorspronkelijk, naar het schijnt, een eigen goed,
aan het edele geslacht de Wae l behoorende, werd het in 1492
als thinsgoed opgedragen aan de Domproostdij te Utrecht. Na
door huwelijk aan de van O o s t r ums te zijn gekomen, werd
Moersbergen in het begin der vorige eeuw het eigendom der
familie de Boot en eenige jaren later der baronnen d ’ A b 1 ain g
van G i e s s e n b u r g , in wier bezit het nog ältijd is.
’t Is in hoofdzaak nog het^elfde gebouw, zooals het volgens een
afbeelding voör ruim honderd jaren was, en waarschijnlijk had de
toenmalige ridderhofstad wel den grondvorm van het oude kasteel
bewaard. De restauratie in gothischen stijl verving de hooge daken ,
met hun sierlijke dakvensters, door trapgevels, de kruisramen door
spitsboogvensters, nam de fraaije gesloteh balkons der bovenver-
dieping van het hoofdgebouw weg, verlaagde den Vierkanten hoek-
toren en veranderde de klokvormige kappen der beide hoofdtorens
in spitsen. Daarentegen bragt zij den ronden zijtoren, den gekanteelden
voormuur met de poort en verving de houten brug door
een steenen. Met die afbeelding vergeleken, heeft het huis in
deftigheid en afwisseling van vormen niet gewonnen, en zeker heeft
het verloren aan kleur, nu de eentoonige grijze „portland” den
boventoon voert. Wat het zou kunnen zijn, toonen de met wilden
wingerd begroeide torens, die inderdaad sieraden van het slot
genoemd mögen worden. Maar ook zooals het is maakt het edele
huis een’ goeden indruk, en wat ook in den lööp des tijdk min
of meer in zijn nadeel möge veranderd zijn , stellig niet het plantsoen
rondom den vijver, waar heerlijke boomen hn smaakvolle bosch-
partijen de stijve berceaux en de geschoren hagen vervingen, en
’t is wel te zien, dat de tegenwoordige bezitter der schoone hofstad
haar zorgvuldig in waarde en naar Verdienste in eere houdt.
Onder de vele wandelingen, die een niet al te spoedig ver-
moeide voetganger in den omtrek van Doorn met groote vol-
doening kan maken , behooren die in de bosschen van Moersbergen
en van daar door de korenvelden en de trotsche lanen van S t e r k
e n b u r g of Ha r d e n b r o e k naar de Langbroek'sche wetering,
om over S a n d e n b u r g naar het dorp terug fe keeren, terwijl
ook de achterweg naar Driebergen, op De n n e n b u r g uitko-
mende, zijn eigenaardige sehoonheden heeft, al is bij kortstondig
vertoef in deze streken de straatweg het meest aanbevelenswaardig.
De wandelaar, wien slechts weinig tijd ten dienste Staat, moet
hier veel ongezien laten, wat uit zijn’ rijkdom hen verkwikt,
die er zieh dagen en weken kunnen ophouden. Wij zullen dan
ook het verwijt niet kunnen ontgaan , dat wij onvolledig eh opper-
VI. 10