Enkele punten vermeldden wij, —- enkele typen wezen wij
aan. Wie er ronddwaalt vindt er vrij wat rneer en telkens wat
nieuws op de bergen, in de dalen, in de vlakte. Waar zouden
wij eindigen, als wij slechts ’t voornaamste noemden van ’t geen
ten N. van den Hunerberg te zien en te genieten is in den omtrek
van Berg en Dal ! En wij waren nog niet ten Z. van de Cleef-
sche baan, waar de Meerwi j ken liggen — de Meerwijken,
zoo gaarne gezöcht door wie in het lommer de stralen der zon
willen ontvlieden. Ook hier is de rijkdom aan wandelingen groot,
ook hier kunnen wij slechts enkele hoofdpunten aanduiden. Hier
zijn lange, koele lanen van beuken en diepe holle wegen, waar
slanke dennen zieh hoog verheffen in de lucht ; hier zijn frissche
groene weiden en kampen bouwland, van dennen- en beuken-
bosschen omlijst; hier is de groote, heerlijke vijver, die het hooge
geboomte aan zijn zoomen weerkaatst ; hier spiegelt, zieh het vriende-
lijke landhuis van W a t e r Meerwi jk in het heldere na t; hier
prijken de fijne, sierlijke boomgroepen, waartusschen vroeger
het thans gesloopte huis van We s t e r Meerwi jk lag. Hier liggen
fraaije boerenhofsteden en schilderachtige sc.huren , door kloeke
stammen overschaduwd. Hier vinden de bezoekers, onder statig
hout, een bekoorlijke rustplaats bij de eenvoudige, maar te regt
geroemde uitspanning. Hier slingert het pad door ’t Loui sen-
dal naar het Ge k k e n b e r g j e , met zijn ruim vergezigt op
Nijmegen en den Waalstroom en de Joppen van den Hunerberg,
waarvan een den toren der waterleiding draagt. Hier is het land-
schap weêr gansch verschillend van dat naar de zijde van Beek
en die afwisseling verhoogt in ruime mate het genot in dit heer-
lijk oord te smaken.
Ons rest nog de kennismaking met Ub b e r g e n en dan kunnen
wij welvoldaan van Nijmegens omstreken scheiden, ’t Is er
wel verre van af, dat wij ailes konden zien, maar wij hebben
althans van ’t voornaamste een overzigt genomen. Ubbergen mögen
wij echter niet voorbijgaan , het fraaije dorpje met zijn sierlijke villa’s)
en zijn vriendelijk kerkje tegen de helling onder ’t hout. Het
is gebouwd aan den voet van den Hunerberg, aan den straat-
weg naar Beek, dat een half uur verder ligt. Sedert eenige jaren
verloor het zijn belangrijkste gebouw, het „kasteel” , het groote
witte gebouw met zijn prächtige tuinen, in de vlakte tegenover
den berg gelegen. Alleen aan een overblijfsel der waterpartij is
de plaats van het huis en zijn eertijds hoog geroemde plantso.enen
nog te herkennen overigens is alles weiland geworden en inge-
smolten bij de onmetelijke grasvelden der Ooij. Ubbergen verloor
daarmede zijn laatste herinnering aan den tijd toen ’t een
afzonderlijke heerlijkheid was, zelfs met den weidschen titel van
graaf schap vereerd. Zekere T h i l ma n We r e n b e r t s z o o n ,
een aanzienlijk Nijmegenaar, hield in 1290 de heerlijkheid met
het hoog gerigt als een rijksleen, terwijl het kapittel der A p o s-
t e l k e r k te Keulen er de tienden had. In 1277 hadden de graven
van Cleve en Gelder er te zamen een verbond gesloten en om-
streeks 1285 is er sprake van „het oude kerkhof’. De plaats moet
dus reeds veelyivroeger zijn bewoond geweest en zeker aanzien
gehad hebben. Ook hier werden tal van Romeinsche oudheden
gevonden en sommigen houden Ubbergen voor het Ube r a n , dat
Bal d e r i k in 850 der kerk van Utrecht schonk. Waarschijnlijker
is daaronder echter Bu u rma l s e n te verstaan. Naar den kant
van Nijmegen strekte zieh de heerlijkheid uit. tot aan den voet
van den Slotberg, waar tegenwoordig de Rosma r i j n g a s is.
Nog in 1411 behoorde Ubbergen niet onder Gelderland. Het oude
slot, een vrij groot vierkant gebouw met ronde torens op de
hoeken, lag in 1582 in ruine, en maakte in 1712 plaats voor
het nieuwe, grootsche kasteel, dat voor eenige jaren is gesloopt.
Ook van het bosch op de heuvelen is vrij wat hout gevallen en
tot sommige gedeelten is de toegarig verboden, maar er is nog
genoeg overgebleven, om tot meer dan een aangename bosch-
wandeling gelegenheid te geven. Ook van deze hoogten heeft men
menig bekoorlijk vergezigt, en als men tegenover het landhuis
Wol f s he u ve l onder Berg en Dal een zijpad inslaat, vindt
men reeds spoedig een’ nieuwen aanleg längs den bergrand, waar