jagen en de voorzalen hunner kasteelen versieren met het gewei,
dat. als zegeteeken mee werd gebragt, ’t Mag worden erkend, dat
het intusschen in de laatste jaren veel beter is geworden met den
maatschappelijken en zedelijken toestand der Groesbeekenaren.
Wij overschrijden de grens. Eene breede, open weg längs het
woud geeft ons gelegenheid den blik te laten gaan längs zijn
stonte en sierlijke lijnen, en een karspoor over een boschpleintje,
waar het dennenhout is geveld, leidt ons onder de hooge, groene
gewelven van het beukenbosch. Hier zetten wij ons een oogen-
blik neder. Zoo zacht is het mos op den grond, zoo rijk is
het digte strnikgewas tusschen de stammen, zoo glinsterend
is het tapijt dat de boschbezien overal uitspreiden, zoo plegtig
is de stilte en zoo liefelijk is het uitzigt. De Stapels reeds gehakt
hout, voor de mijngangen bestemd, de lange, neergewor-
pen stammen, die nog niet zijn gekloofd, de rijzige dennen,
ditmaal door de bijl nog gespaard, de ruwe omheining, die
het bosch afsluit, de bloeijende vlakte, door het blaauwe versöhnet
begrensd en als ingesloten door de hooge ,; - : donkere
uitloopers van het boSch — dat alles vormt een liefelijk en
aantrekkelijk geheel. Een weinig ter zijde, aan den voet des
heuvels, liggen in het digte plansoen de gebouwen der „forsterei”
Ne r g e n a , waaronder dit gedeelte van het bosch behoort. Het
Rijkswald toch is verdeeld in een aantal „revieren”, groote, meest
Vierkante perken , doorwegen — „trajen” genoemdft- van elkander
gescheiden. Ieder revier staat onder een’ forster.
Het huis Ne r g e n a was sedert het einde der 15de eeuw de
zetel der Cleefsche waldgraven, nadat hertog K a r e 1 van Bour-
gon di e het deel van het wald, dat Nergena heette, in 1472
den Cleefschen hertog had afgestaan. Reeds vroeger had Cleve
regten op en in een gedeelte van het bosch, dat oudtijds als een
keizerlijke bezittirig aan den hof te Nijmegen schijnt gehecht te
• zijn geweest, maar reeds in de 12,le eeuw, ten deele althans, aan
den graaf van Gelre behoorde. Met den Cleefschen nabuur was
er vrij wat verschil en onderscheidene overeenkomsten regelden
en wijzigden voortdurend de regten der beide vorsten. Het N ed
e r wald, waartoe Groesbeek behoort en dat grootendeels zijn
hout heet't verloren, is thans Nederlandsch grondgebied. Het
Obe r wald — nog het eigenlijke woud — staat onder Pruisische
heerschappij, maar het heeft in vroeger dagen betrekkingen genoeg
gehad tot onzen tegenwoordigen vaderlandschen grond, om ons
ook in dit opzigt vrijmoedigheid te' geven tot een bezoek aan
zijn golvende heuvels en zijn hooge loofgewelven.
Te ver mögen wij er echter niet in doordringen. Met een
kaart van het Wald gewapend, behoeven wij voor verdwalen
niet bovreesd te zijn, maar de fraaije partijen bij het dorpje
Fras' sel t en de uitspanning Gr ü n ewa l d liggen ons wat ver
uit de rigting, evenals die bij het dorpje Kes s e l aan de N i e r s ,
waar eens het klooster G r a v e n d a e l , met de grafsteden van
graaf Ot to III en der eerste Geldersche hertogen, stond. Willen
wij geen’ tijd te kort komen, dan moeten wij meer den zoom
van het woud houden en daartoe maken wij ons op, door den
meegebragten voorraad versterkt. ’t Zal lang duren eer wij weer
in de nabijheid eener menschelijke woning komen!
Een tamelijk oploopend pad brengt ons längs kloeke dennen
en bcuken, die aan de eene zijde de helling beklimmen, aan
den anderen kant in de diepte neerdalen. Enkele wegen ver-
liezen zieh in het woud en een breede grintweg, die naar Kessel
leidt, snijdt er door heen. Wij steken dien dwars over en be-
reiken weldra een punt, waar blijkens de palen een nieuw revier
begint. Daar ligt een klein, diep dal met steile kanten, rijk met
geboomte begroeid. Dat is het fraaije Himme l t h a l . Wij houden
den rand, op de hoogte, waar de heldere hemel tusschen de
stammen straalt en volgen het gladde afdalende en stijgende pad
längs het dennenbosch, waar de afgevallen naalden tot voorzigtigheid
nopen. Ziehier een’ dorren, met hei en grint bedekten heuveltop.
Hoe schoon is het hier! Wat heerlijk landschap overzien wij. Over
de digte kroonen van uitgestrekte bosschen zien wij heen, tot waar
in ’t verschiet de blaauwe bergen hun golvende lijnen vertoonen.
Daar in de verte ligt G r o e s b e e k met zijn kerkje en zijn
molens, ginds K r a n e n b ü r g met zijn’ molen, tintelend in het