zameling oudheden wordt bewaard, maar ’t zou ons welligt wat
lang ophouden, als wij den toegang daartoe verkregen. Voor het
Ga a s t e r l a n d mögen wij niet al te bekrompen den toch reeds
vrij beperkten tijd afmeten. De jonge schimmel voor ons wagentje
houdt overigens den roem zijner familie uitstekend op. Voor de
harddraversbaan wordt hij niet opgeleid, maar lustig gaat het
over den weg. Zijn meester, de zoon uit de herberg, is spraak-
zaam van nature. Het weder houdt zieh heden goed en de land-
streek is niet onbevallig. Br is vrij wat hout, al ontbreken ook de
ruime vergezigten over vlakke weiden niet. Korenvelden en boek-
weitakkers wachten nog op droogte, om hun’ oogst aan de schüren
aftestaan, en op dezen holderen dag zijn de boeren druk aan
het werk. De hagen en wallen om de weilanden en bouwakkers,
de elzensingels in de weiden, de boerenhuizeu in boschjes, geven
iets eigenaardigs aan het landschap. Enkele zijwegen voeren regts
en links naar ver gelegen plaatsen, wier torens wij onderscheiden.
Aan onzen weg liggen ook een paar dorpen, die de levendigheid
verhoogen. Eerst hebben wij St. Nic ol aa sga , met zijn kerkje
en koepeltorentje in het hout en zijn hagen om tuinen en velden.
Dan komen wij aan het kruispunt, waar de groote weg van
de Lemme r op Sne e k den onzen snijdt en de herberg Spanne
n b u r g ligt, benevens het posthuisje, waar de boden uit verschallende
omliggende plaatsen hun pakketten brengen ter verdere
verzending. Straks zien wij voor ons de torenspits van Tjerk-
g a a s t in het groen, te midden eener haast onafzienbare vlakte
met tal van watermolens.
Het dorp zelf is niet onaanzienlijk. Zijn kerk, met groen ge-
schilderd houten torentje, ligt op een hoogte, van hagen omringd
en door iepen beschaduwd. Groote, fraaije boerenhuizen getuigen
van de welvaart der landstreek en iets bijzonders zijn er de
witte schermen bij den melkkelder. Dertig tot veertig beesten
leveren den greidboer de melk, die meest naar de Deensche
methode tot boter verwerkt wordt. Een der boerderijen, waar
een rijk versierde chais voor de deur staat, behoort den ver-
maarden pikeur H e t t i n g a , die, even als zijn vakgenooten, de
jonge paarden der boeren beproeft, om hen //als er wat in zit
in het draven te oefenen, terwijl hij voor de eigenaars der
harddravers op de baan om de prijzen wedijvert.
Eindelijk naderen wij Sloten. Een groote waterplas, wat ver-
der het Slotermeer, nog vorder het dorpje 0 u d e g a in de Wouden,
wat hout van een buitenplaats achter het stadje, voorts weiden,
watermolens, eenige verspreide huizen, — ziedaar het landschap.
Ons rijtuig rolt over een groote brug over de vaart, die van de
Lemmer naar het Slotermeer loopt. Het hotst over de straat-
steenen tusschen de eerste huizen, wij rijden een brug over, van
waar wij aan alle vier zijden Sloten weer uitzien, en stappen aan
de herberg af.
Hier willen wij ons nachtlogies houden. Te Ba lk is het
kermis en dat brengt een eigenaardige levendigheid met zieh,
die ons om de wille onzer nachtrust minder wenschelijk voor-
komt. Maar van het nog overblijvende daglicht maken wij ge-
bruik tot een wandeling naar dat bloeijend vlek, om morgen te
meer tijd aan het overige gedeelte van Gaasterland te kunnen
besteden.
Sl o t en is een klein stadje. Een vaart, met huizen aan weers-
kanten en een waterpoort aan ieder eind, wordt gesneden door
een straat. Yoorts zijn er enkele kleine dwarsstrateh. Een met
iepen beplante wal en een gracht omringt het en längs de vaart
staan geschoren linden; die bij de brug zijn tot een fraaijen boog
gesnoeid. De straatsteenen zijn afgrijselijk, de huizen laag en
tamelijk vervallen. Er is een vrij groot stadhuis, een Hervormde
en een R. C. kerk en een schooL; ’t Merkwaardigste huis is de
pastorie der Hervormde gemeente, een gebouw uit de 17deeeuw.
Van de wallen en waterpoorten heeft men een ruim uitzigt over
het meer, de onafzienbare weiden en de Gaasterlandsche hoogten
in de verte. Het tegenwoordige heeft dus niet veel, wat ons
boeijen kan. Sloten’s verleden heeft meer beteekenis. Eens was