322 WAT OKS TEBUGHIBI.D’
en wij zouden Friesland onregt doen, wanneer wij de henvels
van G a a s t e r l a n d ende liefelijke boschpartijen van het Oranje-
woud onvermeld lieten en niet op nog andere fraaije punten
de aandacht vestigden. De Friezen dragen daar roem op en zij
mögen met billijken trots er op wijzen, wanneer de vreemdeling
beweert, dat de Friesche bodem vruchtbaar möge zijn, maar
natnursohoon er vruchteloos is te zoeken. Bij het vele schoone
en merkwaardige, dat ons elders in onze landpalen wordt aan-
geboden, leidde onze weg ons in den laatsten tijd door andere
provincien. ’t Wordt tijd, dat wij ter afwisseling weer eens den
voet zetten op het grondgebied van een der Noordelijke gewesten.
’t Moet eerlijk worden erkend, dat niet enkel het vele, dat
elders onze opmerkzaamheid vroeg, ons tamelijk lang uit Friesland
verwijderd hield. Wij zijn wat verwend ■—- wij stelden wat uit.
’t Is nog altijd de oude klagt, dat Friesland zoo arm is aan
behoorlijke reisgelegenheden. Weinig of nietsis er nog veranderd,
sedert wij er de laatste keer vertoefden. ’t Heeft wat in , eer een
reisplan kan worden gemaakt, dat in den minst mogelijken tijd
het meest mogelijke voordeel belooft! De spoorbaan kan ons maar
voor zeer enkele gedeelten D dienen. OverigOens — er varen stoombooten,
maar niet elken dag. Bij uw berekening moet gij wel in
het oog houden, waar en wanneer het marktdag is. Daar is een
boot, die u te pas komt. Rigting, tijd van vertrek en aankomst,
alles is naar wensch. Alleen, gij wenscht Maandag te reizen en
deze vaart Dinsdag. Gij meent het nti toch gevonden te hebben.
Een schuit, die van A. naar B. vaart, hebt gij ontdekt. Deze
legt ten 10 uur bij C. aan; spoort gij met den eersten trein
tot D. — stel het günstige geval, dat gij niet te ver van een
Station vertoeft, om dien trein te halen — dan kunt gij naar C.
wandelen en de schuit opvangen. Maar gij zijt eerst half tien
in D. en de afstand is een uur gaans, zooals u , na tal van vragen
en nasporingen, blijkt. Gij hebt een andere gelegenheid opgespoord.
Bij het aanbreken van den dag is er een bootje naar een markt-
plaats. Gij moet nu wel een’ nacht in de plaats van vertrek logeren,
maar dat hebt gij er voor over; gelukkig hoort gij nog bij tijds,
WAT WJBIiD TOEGBZEGD.
dat het water in de vaart buitengewoon Jaag is en uw aankomst
ligt een paar uur kan worden vertraagd. In dat geval mist gij
de aansluiting, die gij noodig hebt om verder te komen. Daar
rijden ook wagens. Om billijk te zijn, moet erkend worden, dat
niet allen uit den tijd der Schieringers en Vetkoopers afkomstig
zijn en sommige paarden iets beter, dan die de /;Illustrateur in
n°. 46 van het tijdschrift Ei gen Ha a r d voor 1881 heeft af-
gebeeld — naar het leven, voor zoover er in die viervoeters nog
van leven sprake is. Maar deze wagens ^ aangenomen dat zij
niet op onmogelijke uren vertrekken — brengen u slechts een
eind weegs , en van hun eindstation resten u vaak nog eenige uren
afstands, die gij, öf wandelend längs een’ eentoonigen weg, öf
gezeten in een duur huurrijtuig kunt afleggen. Verkiest gij het
laatste niet,. dan verliest gij uw’ besten tijd. Maakt gij van eigen
rijtuig gebruik, laat dan uw geldbeurs welgevuld zijn!
Wij stelden wat uit. Immers, herhaaldelijk berigtten de dag-
bladen, dat er ontwerpen waren gemaakt. en concessien waren
verkregen voor gewone of buurtspoorwegen, en later vond men
meegedeeld, dat Friesland nu zeker eerstdaags zou gaan deelen
in de zegeningen der „trams” . Als die er snorden längs de wegen ,
dan waren de grootste bezwaren van het reizen in die piovincie
weggenomen. Nog slechts een jaartje geduld! Maar jaar op jaar
verstreek. Een tramlijn kwam intusschen die van Dockum
naar ’t Station Vee n w o u d e n , ’t Vervolg dier lijn tot het Station
He e r e n v e e n is in aanleg. Maar voor ons doel zijn wij
daarmede weinig gebaat, en eer de beloofde en verwachte rails
gelegd zijn naar de streken, die wij bezoeken willen, geniet onze
wandelstaf welligt reeds de eervolle rust. De boeren, die in de
gemeenteraden zitting hebben, zijn in den regel niet voor de tram,
allerminst voor de stoomtram. Zij hebben er weinig behoefteaan,
daar zij paard en wagen hebben. Zij zijn om de wille hunner paarden
er niet zelden doodelijk bevreesd voor. ’t Is ook niet te ontkennen,
dat de dikwijls zeer smalle grintwegen tusschen twee slooten, het
gebruik van het vervoermiddel van den nieuwen tijd hier aanmerkelijk
belemmeren en daardoor nog vrij wat tegenstand overwonnen zal