De tegenwoordige gemeenten en voormalige grietenijen 0 o s t-
en We s t s t e l l i n gwe r f en S c h o t e r l a n d vormden tot 1517
een gelieel, dat sinds een wen onder naam S t e l l i n gwe r f of
S t a l l i n gwe e r bekend was. Met een gedeelte van de tegenwoordige
provincie Overijssel behoorde het in de 10äe eeuw tot
de gouw W a 1 d e r e n , die een deel nitmaakte van het uitgestrekte
gebied der Brunswijkscke graven L u d o l f , B r u n o , Eg b e r t 1
en Eg b e r t II, in 1086 en 1087 door den keizer aan den bis-
schop van Utrecht gesehonken. In voortdurenden strijd met den
kerkvorst en met de naburen, waaronder vooral de eenmaal magtige
graven van K u i n r e behoorden, wisten de Stellingwervers hunne
onafhankelijkheid zoö te handhaven, dat het wereldlijk gezag van den
bisschoppelijken stoel in den regel weinig of niets beteekende. Even
weinig baatte graaf Rei n o u d van Ge l r e de hem later geschon-
ken heerschappij, en maar voor zeer körten tijd kon de wakkere
J a n van Ar k e l de inmiddels weer erkende regten van St. Maar-
ten doen gelden. Niet beter slaagden hertog Ae l b r e c h t van
Bei jeren en Fi l ips van B o u r g o n d i e in hun pogingen. Eerst
in 1500 gelukte ’t hertog Al b r e c h t van Saksen, na langen
tegenstand, zieh ook door Stellingwerf als erf-potestaat te doen
huldigen. Was het landschap tot dusver bestuurd door drie
„Stellingen” of regtbanken, die ieder jaar verwisselden en „bij
werving” vervielen op de plaatsen daartoe geregtigd, nu werd
het een grietenij en met zijn onafhankelijkheid was het gedaan.
Maar eerst keizer Karels sterke hand bedwong voor goed alle
verzet. Toen werd Stellingwerf gesplitst. S c h o t e r l a n d werd in
1517 een afzonderlijke grietenij, met de helft van Stellingwerf
aan den grietman Li jckle Ee b l e s gesehonken, ter vergoeding
van de schade hem toegebragt door de Gelderschen, die in 1514
zijn slot F r i e s b u r g te N i j e h o l t p a d e hadden verbrand. In
1524 werd deze grietenij —■ het tegenwoordige W e s t -S t e l l i n g -
we r f SS- door den keizer erfelijk in zijn geslacht verklaard. Uit
dezen Li jckle Ee bl e s is het adellijk geslacht Lyc k l ama ä
Nye h o l t gesproten.
In hoever Wolvega gedeeld heeft in den eeuwenlangen strijd,
welke rampen het had te verduren, welke heldendaden zijn in-
woners mögen verrigt hebben, is ons onbekend. De geschiedenis
spreekt er niet van. Maar als het waar is , dat er reeds in ’t .begin
der 13de eeuw een zeker edelman Haj o woonde, die zieh bij de ver-
overing van Damiate in 1219 beroemd moet hebben gemaakt,
dan zullen er destijds ligt rrieer woningen hebben gestaan en de
nabuurschap van het Oyersticht, dat allengs geheel aan den bis-
schop onderworpen werd, zal op de lotgevallen van het dorp wel
niet zonder invloed zijn gebleven. Dat zijn naam is ontleend aan
de wolven, die zieh in den omtrek ophielden, is niet onwaar-
schijnlijk. De groote bosschen waren uitnemend geschikt om tal
van wilde dieren te huisvesten. Nog in de 18äe eeuw waren wolven
er niet zeldzaam en op het gemeentehuis was nog voor weinig
jaren de huid te zien van een wild zwijn, in de nabijheid ge-
schoten. Yrees voor ongewenschte ontmoetingen met dergelijke
ongure gedierten behoeft nu natuurlijk niemand meer van een
wandeling in de liefelijke omstreken van het dorp terug te hou-
den. Sedert lang is alles in den omtrek ontgonnen. Heidevelden
ziet men er niet meer en de bevolking der landstreek is talrijk
genoeg geworden, om uit het steeds overvloedig houtgewas de
gevaarlijke gasten te weeren.
Wolvega is een vrij lang dorp, waarvan de meeste huizen
längs een breede straat zijn gebouwd. Zijn ligging aan den straat-
weg van Leeuwarden naar Zwolle maakte ’t gemakkelijk bereik-
baar in den tijd, toen de kunstwegen nog zeldzaam en vrij wat
welvarende Friesche plaatsen in najaar, winter en 1 eilte- söms
nagenoeg ontoegankelijk waren. Ondanks dit voorregt was ’t er
stil. Doortogt was er weinig; van de levendigheid, door een’
straatweg veroorzaakt, bespeurden zijn inwoners niet veel en door
de meesten ongezien, reed er de diligence van Van Ge n d en
Loos voorbij. Want alleen het uiterste einde der dorpstraat
raakte den straatweg. Wederkeerig zagen de passagiers in den
zwaren, geelen wagen dan ook van Wolvega niets anders dan
de herberg, waar zij'een oogenblik pleisterden, het witte gemeentehuis
op den anderen hoek der straat, eix wat zij bij ’t voorbij