aangrenzende en zoo na verwante Volkeren. // Vlaarasch” verstaat
hier geen mensch, zoolang wij de grens niet overschreden hebben.
Daar nevens ons liggen de welbekende terrassen van het oude
Observanten-klooster, de tegenwoordige societeit S 1 a v a n t e ; tegen
de hoogte leunt het dorpje St. P i e t e r en de kapel, gebouwd
op de plaats der oude basiliek, waar St. Lamb e r t , de laatste
der Maastrichtsche bisschoppen, werd begraven. Voor ons ligt
Maastricht en als wij de stad weer binnentreden, dan hebben
wij een wandeling ten einde gebragt door een landstreek, aan
natuurschoon en aan herinneringen rijk.
Hebben wij nu nog ons voorgenomen bezoek aan de over-
blijfselen der Romeinsche villa gebragt, dan mögen wij de dagen
van ons verblijf in Limburg wel besteed noemen.
Van Valkenburg naar de Romeinsche villa wte Baekerbosch”
kan ’t een aangename wandeling zijn. Een anderhalf uur is er voor
noodig. Men volgt den grooten weg over Vilt. naar Bergh, waar
men zulke fraaie gezichten heeft op Maastricht en de omliggende
bergen, wanneer men den top der hoogte heeft bestegen. Aan
het dorp gekomen, dat met zijn kerk voor verreweg het grootste
gedeelte regts van den kunstweg ligt, vindt men ter linkerhand
bij een haag een zijspoor naar Bemelen. ’t Loopt al spoedig
vrij steil naar beneden, .naar het schoone groene dal, waarin dat
dorpje is gelegen en tusschen velden en boschjes kloeke hofste-
den zijn verspreid. Geele wanden van mergelsteen, hier en daar met.
struiken en klimplanten bekleed, rijzen aan de zijden van den
diepen hollen weg forsch en krachtig omhoog. Knoestige wilgen
wortelen in de spleten en hun fijne grijsgroene tinten vermengen
zieh met de donkere kleuren van het hooge hont, dat Bemelen
omringt. Hier en daar zijn grotten in den rotsmuur gebroken en
rijk geschakeerde bouwakkers bedekken de heuvels, die ons oog
overziet,. Het kerkje van Bemelen ligt tamelijk hoog te midden
der huizen en hoeven van het dorpje, dat eenvoudig maar niet
HOE MEN DE VILLA VINDT. 91
armoedig zieh vertoont en eenige straten en dwarsstraten telt.
Hier moeten wij vragen naar de opgravingen van pastoor Habet s
en na eenig tobben wijst men ons wel verder den weg. Na wat
zoeken en haspelen over karsporen en¡ akkers vinden wij de villa —
misschien. ’t Kan een aangename wandeling zijn, mits het droog
weér is en eenigen tijd niet geregend heeft. Want bij regen zijn
die zijwegen, die karsporen , vol kuilen en gaten, vergaderplaatsen
van een taaije, sopperige kleefstof, die ook den minst eischenden
voetganger in vertwijfeling brengt. En op de stoppellanden maakt
gij u onwillekeurig aan ’t vervreemden van gansche bunders bouw-
grond schuldig. De villa is daarom bij ongunstig weder niet ontoe-
gankelijk. W ie naar het station te W ij k is gespoord, vindt daar
den breeden steenweg naar Heer , die in 1825 is aangelegd. Na
een goed half uur ziet gij te regterhand een huis — een der
weinigep längs dezen weg —■ door het opschrift als het café van
P i e t e r s -Ho e b e n kenbaar. Schuin daartegenover, op weinig
minuten afstand, liggen de overblijfsels der villa in het bouw-
land. P i e t e r s -Ho e b e n weet het terrein zeer goed aantewijzen
en zijn dochterken brengt er u gaarne, als het noodig mögt zijn.
Aan den voet van een terras zien wij de opgravingen, waarom-
trent de verwachtingen_ niet te hoog mögen gespannen zijn, alsof
er een gansch gebouw, gaaf en ongeschonden, voor uw oog zou
verrijzen, maar die toch belangrijk en zeldzaam genoeg zijn ] om
onze aaiidacht ten volle te verdienen.
Wij vinden er den kelder, van mergelblokken gemetseld, met
tegels bevloerd, waarin voor een deel de licht- en luchtgaten nog zijn
te herkennen en in de beide körte zijden nissen zijn aangebragt.
Allerlei scherven van aardewerk en-stukjes verkoold hout bedek