die niet ver van de stad aan de overzijde der Maas nög altijd zijn
fiere tinnen verheft. Gebrek aan tijd had ons belet, een eigenaardige
Roeniiond.sche industrie — het vervaardigen van behangselpapier —
te leeren kennen. Aan de eeuwig jonge natuur,— aan de nijverheid,
die over de wetenschap der tegenwoordige eeuwbeschikt__
aan de oudheid, die van lang vervlogen jaren spreekt — zullen
wij den tweeden dag van ons voetreisje wijden.
De heuvelachtige en boschrijke streek ten 0. van Roermond
is onlangs veel meer toegankelijk geworden. De li jn'Antwerpen
^•G lad b a ch loopt er doorheen en heeft er een paar stations.
Wij behoeven dus weinig tijd te verliezen en kunnen de be-
schikbare morgenuren nagenoeg gebeel in ’t door ons gekozen eind-
doel doorbrengen. Wat zal dat doel zijn? Me l ick en He rke n-
bosch is het eene statiom Vl odr op is het andere. Men onder-
rigt ons, dat deze stations ver van de dorpen afliggen en dat vrij
wat heide moet wprden doorloopen. D a l h e i m wordt ons zeer
aanbevolen. Dat is weinige minuten: verder. Maar —■ wij zijn
wandelaars door Neder land en Dalheim ligt even over de grens.
Zullen wij het ditmaal maar niet wagen, een weinig ons pro-
gramma uittebreiden en ons tijdelijk een kleine annexatie te
veroorloven ? Dalheim kan toeh bijna onder de omstreken van
Roermond gerekend worden en in Limburg moet de voet wel
eens meer over de grenzen worden gezet.
Op onzen weg naar ’t Station verzuimen wij niet, nog eens
onzen groet te brengen aan de Ma r i a -Mu n s t e r , wier tweede
toren aan het front thans is voltooid, en hebben wij plaats ge-
nomen in den trein, dan sporen wij de lindenlaan en de kapel
van 0. L. V. op ‘t Zan d op körten afstand voorbij. Verderop
is de landstreek ons vreemd. Wij zien er golvend bouwland eri
heide, benevens eenige kleine dennebosschen, en bij het eerste
Station overtuigen wij ons, dat wij wel gedaan hebben, hier niet
af te stappen. ’t Is een gezigt ver heide en jong naaldhout, broek-
grond en wit zand, hier en daar een plas met biezen en eenig
schraal bouwland er tussßhen. Allengs wordt het beter. De spoor-
baan klimt. Fraaije vergezichten openen zieh. Rijk begroeide dalen
EVEN OVEE DE 0EENS. 23
liggen beneden ons. Boschrijke hoogten golven nevens ons. Maar
vooral tusschen V l o d r o p en D a l h e i m wordt het landschap
woest en stout.
Bij ’t Station Dalheim is de baan tegen de helling van een’
hoogen heuvel gebouwd. Ter regterhand ligt het bosch in de
laagte. Links loopt een karweg tamelijk steil tegen de hoogte , en
de paarden, die hier de lange dennenstammen naar beneden
slepen, hebben een zwäre taak. Daar bij de kleine Wirthschaft
— het eenige huis, dat wij ontdekken Als staat zulk een paard,
bijna geheel verborgen onder de balken, goed in evenwigt deels
op de hooge, sterke wielen geladen, deels daaronder gehangen,
zoodat zij boven en ter zijde van het paard uitsteken. De voerman
zit in de Wirthschaft, waar ook wij inkeeren, om den weg te
vragen en waar wij opmerken, dat bouwstijl en inrigting van
het huis, dat kleeding en voorkomen der gasten reeds een’ geheel
Duitschen Stempel vertoonen en ’t verschil veel grooter is, dan
wij zoo digt op de grens hadden verwacht.
Na bekomen inlichtingen tijgen wij op weg, de poqrt onder de
spoorbaan door en een eind weegs tusschen den dijk en een bosch
van elzen, eiken en sparren, totdat wij ter linkerhand een breede
laan vinden. Dalheim behoort een’ Duitschen graaf en is een uit-
gestrekt boschrijk riddergoed. Een heerenhuis staat er niet, maar
er is een groote hoeve, door een’ rentmeester bewoond, hoofdza-
kelijk bestaande uit de gebouwen van een voormalig klooster.
Het bosch levert een menigte hout en het wild — ook het roode
en het zwarte — is er overvloedig, zoodat er van tijd tot tijd
belangrijke drijfjagten gehouden worden.
Het duurt niet lang, eer wij de woning van den rentmeester
bereiken, maar ’t, is een fraaije laan, die er heen voert. Heerlijk
speelt het licht op den grönd, door de takken van hoog en digt
geboomte. De slanke dennenstammen gloeijen er en als matgoud
vonkelen de geele halmen längs de hooge kanten. Krachtig verlieht
zijn de gewitte leemen muren der schilderachtige boerenhut,
over wier rieten dak een oude vlierboom zieh buigt. Scherp komt
het witte paard voor de kar daar in de poort tegen de donkere