138 SPAB.MSNDAAL.
en van de scheppi'ngen der kunst, die kan hier in overvloed aan-
treffen, wat hij begeert, om straks weer in volle ruimte de ge-
makken te vinden, waaraan hij als kind dezer eeuw is gewend
en de zorgende menschenhand op te merken in bloemhof en park.
Een troepje kweekelingen van.het Seminarie komt daar juist
van de heide en verdwijnt door het hek in de lange laan, die
op den achtergevel van het gebouw aanloopt. Als gezondheid en
opgewektheid en studielust door het verblijf in een heerlijke
landstreek worden bevorderd, dan verkeeren deze jongelingeti
ontegenzeggelijk in uitnemend günstige omstandigheden, gelijk
over ’t algemeen de R. C. geestelijkheid ten onzent haar opleiding
op uitgezochte plekjes ontvangt en in de jaren harer Studie in ruime
mate natuurgenot smaken kan. Ook het bosch van het Seminarie
, grootendeels het oude plantsoen van Sparrendaal, is groot
en rijk aan eerwaardig hont. — Niet lang vertoeven wij in de een-
zaamheid. De zandweg buigt zieh längs dit bosch en spoedig vinden
wij weer nieuwe huizen er längs gebouwd. Rijsenburg breidt zieh
hoe langer hoe meer uit. Het kleine dorpje begint reeds een’ niet
onbelangrijken omvang te verkrijgen door zijn zijstraten. Maar
längs dezen weg is toch ’t getal der woningen nog niet groot.
Eerst als wij de hooge boomen achter de witte tuinmuren van
Sparrendaal nevens ons hebben, digt bij den staaatweg, komen
zij in grooter getale en digt aaneengesloten, allen met den Stempel
der nieuwheid op gevels en daken. En niet onaangenaam is ons de
ouderwetsche bouwtrant van het groote heerenhuis, met zijn plein
en zijn stallen, door prächtige beuken versierd. Breede, regte
vijvers verliezen zieh onder de overhangende takken en statig
hout vormt den achtergrond van den deftigen aanleg. In 1767
ontving de toenmalige eigenaresse, de weduwe van den CJtrecht-
schen burgemeester J a c o b van B e r c k , den jeugdigen stad-
houder met den hertog van Brunswijk en verder aanzienlijk gevolg
op het huis, dat wel niet onder de adellijke huizen of ridder-
hofsteden werd geteld, maar als een der schoonste lustplaatsen
van het Sticht zulk een vorstelijk bezoek niet onwaardig was.
Voor eenige jaren werd Sparrendaal tot een buitenverblijf voor
DE TWEEDE DAG.
den aartsbisschop ingerigt, terwijl op een deel van het terrem
het groot Seminarie van het bisdom werd gesticht. Tegenwoordig
wordt het huis aan particulieren verhuurd.
De uitgestrekte gebouwen van het Seminarie liggen op eenigen
afstand van den straatweg, door opgaand hout ingesloten. Een
fraaije weide met vee, eerwaardige lauen en een heldere water-
partij geven er het voorkomen van een aanzienlijke buitenplaats aan.
Aan de overzijde van den weg zien wij het witte huis en den
smaakvöllen aanleg van de Wi l d b a a n en het digte geboomte
van Ruz z i b u r g , dat zieh tot de eerste huizen van de stichting
der Oosthuijse’s uitstrekt.
De körte herfstdag kon wel besteed worden genoemd en wij
hebben het maal. in ’s heeren Scholz gastvrije woning ons ge-
reed gemaakt, eerlijk verdiend. Het blijkt.ons, dat ook in den
tijd, als gasten en reizigers dit oord verlaten hebben, het loge-
ment zijn’ in den zomer verdienden roem niet behoeft te verMezen.
In de, duisternis wandelen wij längs den thans verlaten straatweg
naar het Station Z e i s t -Dr i e b e r g e n terug, om morgen
van daar den togt naar Doo rn voorttezetten.
Daar ligt sneeuw op den weg en op de velden, en de herfst-
tinten der boomen zijn vermeerderd met het wit, dat er grillig
bij afsteekt, — de voorbode van den winter. De zon breekt wel
door, maar de harde, scherp verlichte wolken bewaren nog wel
meer in hun’ schoot dan ons aangenaam zal zijn. Door de ope-
ningen in het hout blaast een gure wind. Niettemin, t moet
gewaagd. Gelukkig hebben wij grootendeels de luwte van het bosch
te wachten en als ons goed gesternte ons niet geheel verlaat, dan
mögen wij met een lucht als deze ook wel geestige lichtspelingen
en ten slotte een’ prächtigen zonsondergang hopen. Met moed dus
voorwaarts! Het eerste, reeds gisteren betreden gedeelte van den
weg zien wij met genoegen terug, en naauwelijks hebben wij Rijsenburg
achter ons, of.wij zien het torentje van Dr i e b e r g e n vöör