den N. O. hoek, op vroegere afbeeldingen voorkomende, zien
wij niets meer. Het muurwerk van het uitspringende gedeelte,
dat tegen het „groot huis” is gebouwd, moet dagteekenen uit
den tijd van Sj o e rd Wia r d a , potestaat over Oostergoo, die
in 1404 dit huis bewoonde. ’t Is van groote Friesche moppen
opgetrokken, maar vertoont overigens geen duidelijke blijken van
dien hoogen ouderdom.
Inwendig heeft het „groot huis” aan beide zijden der vestibule
een ruime zaal inet vier vensters. Die aan de regterhand, „de
antichambre” genoemd, heeft een zoldering met rood en goud
geschilderde balken en is behängen met gobelins, wier kleuren
reeds vrij wat geleden hebben. In de andere zaal vinden wij een
goudleeren behang, vol bolle figuren : apen, papegaaijen, kin-
deren, bloemen en andere Ornamenten. Boven den schoorsteen
bleef een oude schilderij over. Achter de „antichambre” , in het
oudste gedeelte van het huis, is een groote „danszaal”, met twee
ramen en een prächtig gestucadoord plafond. T j e p k e Ti b e r i u s
van Em i n g a , die het „nieuwe huis” in 1683 liet bouwen,
heeft ook dit kunstwerk doen vervaardigen. Hij was in zijn’ tijd
een zeer kunstlievend man , die uit Italie menig schilderstuk mede-
bragt en ook de uitnemend schoone kast, die op de tentoon-
stelling te Leeuwarden aller aandacht trok, had aangekooht.
Tegenover de voordeur, aan het einde der vestibule, is de trap
naar de bovenverdieping van het „groothuis” . In het midden is
een kamertje, de „pastoorskamer” , en daarnevens de „kapel” ,
thans een ledig vertrek, met blaauw geverwde zoldering en lam-
brisering. Boven de antichambre ligt de „ridderzaal” met vier
ramen aan den voorgevel en twee in den zijmuur. De zoldering
is groen met goud. Er zijn nog een paar geschilderde glazen met
wapens van Emi n g a , Aylva en G a l ama en het jaartal
1642. — Sicke van Emin g a , gehuwd met F r o u c k van
Ayl v a , bewoonde het huis, dat hem waarschijnlijk in 1641
door den dood zijns vaders was toegevallen, tot 1659.
Van den trap leidt een smalle wenteltrap in den toren, midden
uit het hoofdgebouw oprijzend, uit wiens vensters een ruim
en fraai gezigt is te genieten op Leeuwarden en de talrijke dorpen
in de groene weiden verspreid.
Een eigenaardig vertrek is de zonderlinge, holle kamer met
zware balken en een estrade onder het raam, die achter de zaal
met het goudle'deren behangsei, maar eenige treden hooger, ligt
en alleen längs den trap te bereiken is. Zij herinnert ons aan
de gerigtskamer op Assumburg en schijnt tot het oudste. gedeelte
van het slot te behooren. Een deur met in lood gezette ruitjes
en een kastje in den muur, met deuren van brons en goud,geven
er iets geheimzinnigs aan. Aan de 0. zijde is een klein kabinetje
en aan den W. kant voeren eenige treden naar een boudoir, met
rood satijnen behangsei en beschilderd plafond; de toiletkamer,
door T j e p k e Ti b e r i u s voor zijn eerste vrouw L u ts van
Orni a ingerigt. Onder het thans verschoten en gescheurde satijn
vinderi wij op de muren een behangsei van goudleer.
Groote gewelfde kelders ontbreken natuurlijk niet, en in een’
daarvan toont men „het cachot” .
Het „nieuwe huis” heeft niets merkwaardigs. Er is een groote
kenken en dienstbodenkamer, even als de gangen met tegels be-
vloerd, en er zijn voorts eenige gemoderniseerde vertrekken,
tot woonkamers bestemd, met gewone ramen, schoorsteenen en
papieren behangseis, gelijk men ze overal vinden kan. Het heeft
■een’ afzonderlijken ingang, maar staat door een’ dwarsgang ook
met het hoofdgebouw in verbinding.
Is Wiardastate ons mede- of tegengevallen ? Naar den roep,
die er van uitging, kon onze verwachting moeijelijk overtroffen
worden. De belangrijkheid van het huis scheen ons wat hoog
aangeslagen. Immers, van het oudste gedeelte schijnt weinig of
niets in zijn’ oorspronkelijken Staat bewaard. Gebouwen uit het
begin en ten deele zelfs uit het laatst der 17de eeuw, zijn in andere
provinciën npg in genoegzamen getale te vinden en bij Wiardastate
van „een’ middeleeuwschen bürgt” te spreken, gaat niet
aan. En, bij alle herlevende ingenomeuheid met de goede be-
ginselen der 17fi eeuwsche bouwkunst, hebben de kinderen van
dit geslacht toch behoeften, die door zulke gebouwen niet be