afspraak voor een’ volgenden dag wordt gemaakt, En als de regen
ophoudt en de zon weer doorbreekt, dan maken wij ons op, om
wat ons nog van het daglicht, rest, zoo goed mogelijk te gebruiken.
Welken weg? Met pastoor Hab e t s hebben wij geen’ weg noodig,
’t Gaat den berg op, längs een voetpad, als ’t er is, dwars door
de stoppelvelden of over de heide, als er geen paden of wegen
loopen. De zon daalt reeds, de tijd is niet overvloedig meer en
nog altijd dreigen er wolken. Willen wij nog iets zien, dan mag
geen oogenblik verloren worden.
Op den Louwb e r g is het uitzigt ruim en schoon. Een niet
gering gedeelte van de landstreek, die wij overzien, behoort tot
Belgie. Bij de eindelijke grensregeling in 1843 werd bepaald,
dat de naaste omtrek van Maastricht, (/een kanonschot ver,
d. i. 1200 vademen in doorsnede — Nederlandsch grondgebied
zou zijn. In dien tijd schoot een kanon niet zoover als thans.
Wi l r e zelfs, dat daar beneden ons,.te midden van zijn moes-
gronden, ligt, is reeds bijna Belgisch en Belgisch zijn de dorpen
Henkelom, Montenaken, Herderen en anderen, wier torens
wij op grooter en kleiner afstanden zien. Belgisch is ook Opp er
Canne daar ginds, maar Nederlandsch het kasteel N e e r Canne,
dat zieh vlak bij het dorp in zijn donker bosch verschuilt. Naar
den Maaskant is het vaderlandsche grond. Daar ligt Maastricht,
in den glans der zon, die voor ’t oogenblik de zegepraal op de
nevelen behaalde. Daar in de verte onderscheiden wij M e e r s e n
met zijn begroeide heuvels en het hooggelegen B e r g h. Naderbij
den P i e t e r s b e r g , met de rulne van L i c ht e n be r g en de
groote witte pachthoeve op zijn’ top en een donkere spelonk, een
der ingangen van de steengroeven, half onder het groen ver-
scholen aan zijn’ voet. De paters Jezuiten uit Maastricht kozen
een heerlijk punt voor het zomerverblijf, dat zij bezig zijn op den
Louwberg te bouwen van den zach ten , ligt geelen mergelsteen,
uit de groeve beneden ons getrokken! Het oog weidt er over een
uitgebreid en liefelijk landschap en het verwondert ons geenszins,
dat hier een huis verrijst, waar de natuur zooveel schoons heeft
aantebieden. Eer bevreemdt ons de schaarschheid aan huizeri op deze
HERINNE RINGEN. 83
zoo bekoorlijke hoögte. Eeuwen geleden had trouwens een aan-
zienlijk Romein zieh door de fraaije vergezigten, op dezen berg
te genieten, opgewekt gevoeld om er een villa, te bouwen. Niet
ver van het .nieuwe huis, waar thans een klaverveld groent, vond
men de overblijfsels van een dier Romeinsche stichtingen, die
in de nabijheid van Maastricht niet zeldzaam zijn. De ontdekking
van kleine kanalen onder den bebouwden grond, met fragmenten
van aafdewerk gevuld, gaf in 1879 aanleiding tot verdere naspo-
ringen en tot het opgraven van wat er van de oude villa nog
over was. Er is tegenwoordig niets meer van te zien, dan hier
en daar wat verspreide brokstukken van tegels en scherven. Veel
wordt er niet aan verloren, want het gebouw was niet zeer be-
langrijk. De funderingen waren van kiezel en sporen van met-
selwerk werden niet gevonden. Alleen de stallen waren ruim.
Ook had alles reeds veel geleden. ’t Was hier op den berg vaak
woelig en levendig gehoeg, en niet enkel de ploeg of de spade
ging er door den grond. Bij de talrijke belegeringen van Maastricht
waren er doorgaans wel troepen op den Louwberg gelegerd. Ginds,
digt bij de villa, liggen nog de mergelsteenen vloeren, waarop
bij het beleg door F r e d e r i k He n d r i k , in 1632, de tenten
zijner Engelschen en Franschen waren geplaatst, zooals ingekraste
woorden en jaartallen in de steenen aanwijzen. En toen de slag
van La f e l d in 1747 werd geloverd — het dorpje en het slag-
veld zien wij daar ginds in de vlakte — stonden hier de legers
der bondgenooten onder den hertog van Cumb e r l a n d opge-
steld. ’t Was niet altijd zoo kalm en rüstig op den Louwberg,
als heden, nu enkel een herder met zijn vreedzame kudde er
ronddwaalt over de stoppellanden, wier oogst de landman mögt
binnenhalen in de schüren. Sedert de Romeinsche adelaars blon-
ken op den heirweg van Ad u a t u c a T u n g r o r um naar Po ns
M o s a e , heeft de zon op menig harnas gestraald en de wind
er menig oorlogsvaan doen wapperen.
Wij dalen af längs de gladde hellingen, over de velden nat
van den regen, door voren en sporen waar de Limburgsche klei
ons zoo gemakkelijk niet loslaat, en wij landen aan in het vrien