vlakkig van de schoonheden der Stichtsche lustwarande verhalen,
maar wij zijn nu eenmaal „Wandelaars door Nederland” en geen
logeergasten, die naar harten lust den gansehen omtrek kunnen
doorkruisen, totdat zij nergens meer vreemdelingen zijn.
Beperkt in den tijd, moeten wij ons beperken tot wat niet
ver van den straatweg afligt, om welligt later nog eens te bezoeken ,
wat ditmaal onvermeld moet blijven.
Wij keeren echter niet naar den straatweg terug. Het laatste
gedeelte daarvan, tusschen de laan van Moersbergen en Doorn,
zien wij straks nog wel. — Niet zonder schade troüwens zouden
wij het ongezien laten. — Naast een boerenwoning in de beuken-
dreef loopt een zijpad boschwaarts in , door hakhout, dennen,
berken, hier en daar längs een stukje heide, längs sparrenlanen
met groenen grond, voorbij arbeiderswoningen en boerderijen,
met weiden en bouwgrond, en met het donkere bosch van het
Hu i s te Doo rn vooruit. Yan den bnurtweg leidt meer dan
een pad naar straatweg en dorp, maar wij honden het pad, dat
tusschen jonge eiken, wilgen en reeds ontbladerde populieren
längs den zoom van het digte plantsoen rondom het schoone huis
voert. Het landschap is hier vlak en de bosschen van Neer -
l a n g b r o e k wijken ver naar den achtergrond, maar ter afwis-
seling is het gezigt over de ruime vlakte niet zonder aantrekke-
lijkheid en het hooge hout ontbreekt er waarlijk niet, 'waar ’t. aan
onze linkerzijde fier en statig in weelderigen overvloed oprijst,
zieh spiegelend in de breede buitengracht, die het bosch omringt
en in de waterloopen, die het hier en daar doorsnijden. ’t Kasteei
blijft evenwel, bijna geheel er door verborgen en ook als wij op
den grintweg naar Langbroek zijn uitgekomen, vinden wij wel
een’ der toegangen tot het goed, met het fraaije Zwitsersche huis
van den portier, maar nog altijd geen yoldoend gezigt op het
heerenhuis. ’t Is ons troüwens niet onbekend, dat het kasteel,
behalve een’ hoektoren, geen overblijfsels van zijn’ ouden bouw-
trant behouden heeftterwijl wij ook overigens den omweg ons
niet hebben te beklagen. Want van deze zijde het dorp naderend,
zien wij den fraaijen aanleg van het vriendelijk buitengoed Ci t io
d o o r n .
en de statige bosschen van het aanzienlijk Sc h o o n o o r d , terwijl
het kerkje van Doorn, door bouwvelden en houtgewas omnngd,
van een ruim en liefelijk landschap het bekoorlijk middelpunt is.
De Doornsehe kerk ligt op een bekrompen pleintje, nage-
noeg geheel door huizen ingesloten, ter zijde van de ruime markt.
*t Gebouw zelf is ook niet groot en de toren evenmin, al heft
hij zijn scherpe spits wakker omhoog. Met uitzondering van den
toren en van het koor, is het kerkje van tufsteen opgetrokken
en boven den ouden, thans digt gemetselden ingang bleef eene
eigenaardige en tamelijk zeldzame versiering over, bestaande m
een’ grooten ruitvormig overkruisten rooden zandsteen, overwelfd
door den boog , die eenigszins van den gedrukten rondboogvorm
afwijkt en een begin van overgang tot de gothiek aanwijst. Ook
is er in den muur nevens het koor een zonderling rond.gat,
thans evenzeer gesloten, aangebragt. Het heeft het voorkomen
van niet in later tijd voor schiet- of spiegat te zijn uitgebroken,
maar bij den bouw der kerk opzettelijk gemaakt. ’t Is althans
met een’ rand van duifsteen omringd en kan als lichtopening
hebben gediend, maar dan is het vreemd om zijn plaatsing en
gedaante. Het oudste gedeelte der kerk schijnt uit de 12äe eeuw
te dagteekenen. Op dat tijdperk wijst ook de betrekkelijke klein-
heid en de nette bewerking van den tufsteen. Heeft. er vroeger
een bedehuis bestaan, dan zal ’t wel van hout zijn geweesh En
onwaarschijnlijk is het niet, dat er reeds in overoude tijden
althans een kapel werd gevonden. Door n toch was reeds in het
begin der 9de eeuw een eigendom van St. Ma a r t e n , waarvan
bisschop A l f e r ik het vruchtgebruik afstond aan dien graaf Rot -
g a r i u s , die vele zijner eigene goederen der kerke geschonken
had, en het stond van ouds onder'het bestuur van den Domproost,
zooals uit een stuk van 1126 blijkt. ’t Is düs te gissen,
dat het binnen de grenzen der heerlijkheid niet ontbrak aan' een
bevolking talrijk genoeg om een plaats van godsvereermg te