partij versierd, op den voorgrond, geenszins antiek. Het vervmg
het „tamelijk goede huis” , dat de markgravin de St. Simon,
vroeger weduwe van Jhr. He n d r i k van U t en h o v e , er in
1772 bezat. Maar de plaats zelve heeft reeds heugenis van meer
dan zeven eeuwen. In het jaar 1113 werd hier een klooster voor
Benediktijner nonnen gebouwd. De naburige abdij O o s tb r o e k
was oorspronkelijk een gemengd klooster geweest,. Niet lang na
de stichting was evenwel de bevolking zoo toegenomen, dat de
eerste abt, Lud o l f u s , het noodig achtte, ten behoeve der
geestelijke zusters een afzonderlijk klooster te vestigen. Evenals
de abdij, werd het gewijd aan de H. Ma a g d eh den H. L a u r
e n t i u s en het bleef onder het bestuur van Oo s t b r o e k , niet
altijd zonder dat er geschillen ontstonden over het gebruik der
gemeenschappelijke goederen, vooral over het graven van turf
uit de veenen. Ook omtrent het regt van den Abt bij de ver-
kiezing der priores was in 1317 de strijd hevig. Belangrijke
giften vermeerderden den rijkdom van het gesticht en zijn aanzien
werd verhoogd, toen er na 1375 een abdis aan het hoofd werd
geplaatst. Zijn kerk, met een tweetal torens prijkend „ was in
overeenstemming met den hoogen rang, dien het adellijk convent
innam en aan den heirweg stpnd een deftige steenen poort.
Doehters der edelste huizen werden er opgenomen, en nevens
andere hooge gasten vertoefde er keizer Karel . Maar ruwe
krijgsknechten bragten er ook vaak schade en schrik.
H e t Kl o o s t e r draagt nog een anderen naam, dien van
C o e l e n b e r g , sedert Jhr. Mau r i t s Kar e l van U te nhove
van de HH. Staten van Utrecht verlof had ontvangen, de heer-
lijke regten, aan zijn kleine, nabij gelegen heerlijkheid Co e l e n b
e rg verbonden, op dit huis overtebrengen. Het adellijk huis
van dien naam werd sinds verlaten en gesloopt. In 1778 stond
het nog.
Tegenover het schoone landgoed vormt een reeks van kleinere
buitenverblijven den overgang tot de dorpsstraat, terwijl aan
deze zijde een breede waterpartij het donkere bosch begrenst en
de eerste huizen van het dorp schilderachtig tusschen het houtgewas
uitkomen. Sierlijke beuken aan den ingang verhoogen de
bekoorlijkheid van het liefelijke plekje, dat sinds eeuwen tal van
bezoekers uit de stad tot zieh trok en van ouds om zijn belangrijke
paardenmarkten beroemd was.
Dit druk verkeer had dan ook reeds vroeg aanleiding gegeven ,
dat aan den weg naar de Bilt meer dan gewone zorg werd besteed.
’t Was een „steenweg” ,.-— waarlijk geen weelde, maar toch een
groote zeldzaamheid tot het begin onzer_ eeüw toe. Als wij zien,
hoe jammerlijk de toestand der zand- en kleiwegen gedurende
het grootste gedeelte van het jaar was, dan is ’t inderdaad vreemd,
dat men er zieh zoolang mee beholpen heeft. Wat ophef werd er
gemaakt van den klinkerweg, die op aan drang van Co n st a n t i j n
Hu i j ge ns tussehen den Haag en Scheveningen werd gelegd!
Zelfe naar Italie, waar hij zieh destijds ophield, werden hem
berigten gezonden omtrent den voortgang van het groote werk,
en toen ’t gereed was, werd het als een wonder door de dichters
verheerlijkt! Deze steenweg — niet met klinkers, maar met keijen
bestraat -S was veel ouder. Reeds in 1433 werd hij „vermaakt”,
Maar toen werd ook uitdrukkelijk verboden, er op te rijden met
wagens; wier wielen met ijzer beslagen waren. Voor zulke voer-
tuigen was een der zandpaden aan wederzij. Wij zouden meenen ,
dat juist voor rijtuigen de harde weg, was bestemd, omdat die
er het meest behoefte aan hadden. Maar wij herinneren ons, dat
destijds, behoudens een’ enkelen reiswagen, nog geen rijtuigen
bestünden en de „wagens” , die geweerd werden, dus wel voor-
namelijk zware vrachtkarren moeten zijn geweest. Voor de voet-
gangers en ruiters was de weg, en toen de aanzienlijken zieh van
carossen gingen bedienen, zal het oude verbod wel eens zijn over-
treden, als des zomers het zandpad rul en ’s winters het spoor
een modderpoel was.
In het midden der vorige eeuw vond men ook reeds een
aantal buitenverblijven längs den steenweg, „vooral bij het dorp” .
Behalve h e t K l o o s t e r en Ko l e n b e r g , worden op kaarten uit
dien tijd ook „van O o r t ” en „Vivien” aangeteekend, waar nu
Ar e n b e r g ligt; „van Some r e n ” even voor het tegenwoordige