tijd is haar naam aan sommige welbekende gewrochten der potte-
bakkerskunst verbonden. Daar ligt een waas van weemoed over
dit beeid der droevige balling, die zoo hoog had gestaan en zoo
diep was gevallen, die veel had gezondigd maar ook zoo zwaar
had geboet. Evenwel, de onwraakbare geschiedenis, uit de pro-
zaische maar betrouwbare bronnen van testamenten en inven-
tarissen geput, heeft van vrolijker dingen te verhalen. Zij spreekt
van een’ vorstelijken hofstoet, van paarden en valken en honden,
van paarlen en edelgesteenten, zóó rijk, dat geen regerende
vorstin van dezen tijd zieh daarmede misdeeld zou achten. Zij
weet te verteilen van feesten op het huis, van bezoeken op Rijns-
burg en de naburige sloten der edelen, van dansen en bankettereu,
van jagen en vliegen in de wildernissen. Zij schildert ons
de gravinne van Oost e r v a n t , door dien titel als de naaste
aan den troon erkend, levende overeenkomstig haar’ hoogeii rang
en naar de zeden der aanzienlijksten van haar eeuw. En de menigte
der kruikjes zelve - I die ook elders in grooten getalé werden
gevonden en zeker niet ten gebruike der hooggeborenen , maar
voor de lagere bedienden waren bestemd — de menigte der
kruikjes zelve getuigt, dat het vrolijk en lustig toeging op den
bürgt, van wiens tinnen de hertogelijke banier van Beijeren uitwoei.
Wenschen wij ons de zalen en vertrekken voor te stellen, waar
Jacoba huisde met haar hofgezin? Gansch onmogelijk is ’t nog
niet geworden. In de ruine is de ligging en verdeeling der kamers
nog tamelijk goed te onderscheiden. Beproeven wij slechts, er
binnen te komen.
Brüggen zijn er niet meer, zelfs geen planken of dammetjes,
waarover het voorplein is te genaken. Maar er Staat een arbeiders-
huisje bij den weg en er ligt een schuit in de gracht. Op ons
verzoek zet wel iemand ons over. Nu staan wij op een stuk wei-
en teelland en de ruine hebben wij aan onze linkerhand. Hier
lag eens de voorburgt. Een teekening uit 1596, op het rijks-
arphief berustend, leert ons, dat de ingang tot dat gedeelte van
het kasteel in een’ hoogen, Vierkanten, met een hangtorentje op
den hoek versierden toren was. Aan dien poorttoren grensde een
gebouw van twee verdiepingen met een’ puntgevel. Daarachter
la -, naar de zijde van het hoofdgebouw, muurwerk met poort
en achtkantigen gekanteelden toren. Het hoofdgebouw zelf is verbonden
met een rondeel, door kanteelen versterbt en tegenover
den voorhof voorzien van een gebouw met trapgevel en een H f l Vierkanten toren, waarin, of waarnaast de poort van het
binnenplein moet zijn geweest. De bürgt heeft drie rijen vensters
boven de kelders en rijst met zijn rondeel uit de gracht, terwijl
een drietal slooten het achter ’t kasteel gelegen terrein omnngt.
Van den voorburgt is niets meer over. Het woonhuis van
den houtvester, in ’t begin der 17äe eeuw met behoud van den
poorttoren daar getimmerd, is twee honderd jaren later geheel
aesloopt en de binnengracht is gedempt. Wij betreden thans het
binnenplein door een wijde bres in -t rondeel, waarin mtusschen
een klein deel van het poortgewelf nevens een’ lagen half ronden
toren nog te herkennen is. De bogen van den ringmuur, met
de schietgaten en de nissen ter beveiliging van de schutters, zijn
grootendeels nog over en de borstwering daarenboven is nog hier
en daar bewaard gebleven.
Hoog en somber verrijst het muurwerk van den bürgt, in
overeenstemming met den ronden buitenmuur een flaauwe bogt
vormend. Uit de gewelfde kelders leidt een smalle trap in den
dikken munr naar boven, in het voormalige voorportaal , dat ook
van het plein längs een nu verdwenen stoep was te bereiken. De
zolderingen en binnenmuren zijn allen weggevallen, even als
het dak. Binnen de vier hooge wanden is niets dan een ledige
mimte. Maar de balkgaten, de schoorsteenen, de sporen der
binnenmuren en de pl'aatsing der tendeele digtgemetselde vensters
vergunnen toch ,. de inwendige verdeeling met eenige zekerheid
na te gaan. Uit het voorportaal moet de trap tegenover den hoofd-
ingang naar boven hebben geleid, tot naar de derde verdieping,
waar een nog bestaande, maar ontoegankelijke steenen trap in
den muur ten N. W. toegang tot den zolder gaf. Uit de vestibule
kwam men in een vrij ruime zaal, met een’ grooten schoorsteen
en twee diepe vensternissen in den voorgevel. Waarschijnlijk lag