gezinde kerk, en wandelen wij nog een eindweegs door, dan komen
wij uit op een’ vriendelijken landweg, met linden en eiken beplant,
tusschen weiden en boschjes, vol opwekkende kijkjes op rüstige
landschappen, vruchtbare velden en zandige, houtrijke gronden. ’t Is
een frissche, zonnige zomermorgen. Geestige kantlichtjes speien
op de stammen. Gouden stralen vallen door ’t gebladerte op den
lommerrijken weg. De weiden blinken in den zonnegloed en de
weldoorvoede runderen loeijen van genot. Witte wolken drijven
langzaam längs den azuren kemel. Alles voorspelt een’ heerlijken
dag. Wij wisten het toen nog niet, hoe dreigend de middag zou
worden, wat stroomen van regen ons de avond zou brengen! De
meest beproefde weerkennis werd in de Augustusmaand van 1881
beschaamd.
Niet al te ver mögen wij voortwandelen, als de tijd ons niet
zal ontbreken, om met het bezienswaardige in Wolvega kennis
te maken. Yerderop, bij het dorpje Ol d e t r i j n e , wordt de
landstreek kaal en boomloos, en al is het dorp zelf ook oud,
zooals zijn naam aanduidt, er is niets bijzonders te vinden, evenmin
als in het veel naderbij gelegen gehucht Sonnega, al is daar
het gebied der houtstreek nog niet ten einde. Wij moeten terug
naar den Zwolschen straatweg, waar wij op körten afstand van
het dorp den ingang der begraafplaats vinden in een smaakvol
aangelegd en zorgvuldig onderhouden boschje. Het kerkhof zelf
is door een hooge beukenhaag omringd en daarnevens is een
Engelsch plantsoen met een’ grooten vijver, waaromheen, tusschen
heesters en opgaande boomen, breede slingerpaden loopen. Enkele
banken onder sparren of hooge populieren, waarvan eene op een
kleine, van den uitgegraven grond opgeworpen hoogte geplaatst
is, geven gelegenheid tot rüsten en om de slingerende waterpartij
ten deele of in haar geheel te overzien. Het houtgewas is er nog
jong, maar het groeit goed, en naarmate het weliger wast zal
dit bekoorlijke plekje bij de goede verzorging, die er blijkbaar
aan ten deel valt, jaar op jaar voor de ingezetenen van Wolvega
een aangenamer wandelplaats opleveren.
Van ’t Station körnende wierpen wij reeds een’ blik op den
straatweg aan de overzijde der spoorbaan, waar de E. C. kerk
verrijst. Onzen naderen ontdekkingstogt strekken wij ook derwaarts
uit. Zij is, evenals de meeste gebouwen in dit gedeelte van Wolvega,
nieuw en sierlijk en prijkt met een goed bewerkt beeid in den
gevel boven de groote hoofddeur. Ook het inwendige maakt een’
günstigen indruk, maar de wapens op het hek van het plein
voor de kerk zou men eer bij den ingang van een adellijk goed
verwachten. Beter zouden zij passen aan de oprijlaan van Lycklama-
s t i n s , het grijze landhuis in 't geboomte, dat eenige schreden
verder aan den straatweg ligt. Een „stins” hebben wij daar echter
niet te zoeken. Zoo er ooit een dier hechte, eenvoudige torens
heeft gestaan, is die sinds lang verdwenen. De geschiedenis schijnt
er trouwens niets van te weten. Wel verhaalt zij, dat R ie nk
van Ly c k l ama , sedert 1626 grietman van West-Stellingwerf,
hier een aanzienlijk gebouw had gesticht, uit het water opge-
trokken en van schoone plantsoenen naar den smaak van dien tijd
omringd. Een huis „uit het water opgetrokken” , schijnt destijds
de liefhebberij der Eriesche edelen te zijn geweest. Wat vroeger
een vereischte ter verdediging was, werd in rüstiger dagen
het kenmerk van eens edelmans huizinge. Van He t t e van
A e b i n g a althans wordt vermeld, dat hij aan zijn state Offinga-
b u r g bij Hallum een nieuwe zaal wilde doen bouwen, omdat
de zaal, die er reeds was, „niet uit het water was opgebouwd.”
’t Had hem bijna, tengevolge van de onhandigheid der werk-
lieden bij het graven van de fondamenten, zijn gansche huis
gekost, en nadat er schatten aan verspild waren, was zijn zoon
genoodzaakt, alles, weg te breken en „uit het zand te bouwen.
Ly c k l ama s t i n s schijnt ook niet door hechtheid te hebben
uitgemunt. Reeds een eeuw na de stichting moest het huis om
bouwvalligheid worden afgebroken en jaren lang was de piek, waar
het gestaan had, ledig, totdat in ’t begin dezer eeuw het tegenwoor-
dige heerenhuis werd gebouwd door Mr. Meinardus Sider ius,
in zijn’ tijd een man van hoog aanzien en grooten invloed, om
vele' gaven van verstand en hart in eere bij wie hem kenden.
Bij de kerk der Hervormden zien wij zijn houten grafteeken.