thans hoofdzakelijk den heer Meerwaldt, die vele jaren als zendeling onder hen leefde.
De Batak is niet minder niensch dan alle andere menschen en Staat, ofschoon hij
van nature veel gezond verstand heeft, op een lagen trap van intellectueele ontwikkeling.
Daarom laat hij zieh hoofdzakelijk door zijn begrip van eigenbelang leiden. Hij betoont
zieh goedaardig, vriendelijk, ja, zelfs vleiend en pluimstrijkend, zoolang hij meent,
dat zulks in zijn voordeel is, maar hij is ook vaak lomp en woest tegen dengeen,
van wien hij niets te verwachten heeft. "Wordt hij daarentegen in zijn belangen
gekrenkt of gedwarsboomd, dan is hij toornig, driftig, tot w ilden haatdragend en wraakzuehtig. woest wordens toe,
V an d iep g ev o eld e d a n k b a a rh e id k a n d a n ook bij d e n B a ta k w e in ig s p ra k e zijn, en
m e t d e o n k re u k b a a rh e id v a n z ijn tro u w S taa t h e t evenzoo, w a n t hij la a t z ieh lic h t
BATAKSOHE VBOTTWEN, WKVENDE.
wat voorspiegelen, en wanneer de tweedrachtzaaier hem maar weet diets te maken,
dat het in zijn voordeel is, van partij te verwisselen, is hij daaftoe licht over te halen.
Toch mag niet ontkend worden, dat het Bataksch volkskarakter ook zijn goede
zijde heeft. De Batak is voor overtuiging vatbaar, zoowel van het goede, dat hij moet
najagen, alsook van het kwade, dat hij moet vlieden; hij neemt een goed woord
gaarne aan, en inziende, dat hij onrecht gedaan heeft, weigert hij niet, zieh aan de
bestraffing te onderwerpen. Het gevoel van recht en onrecht is dan ook bij hem zeer
sterk ontwikkeld, echter niet zòo, dat hij nu steeds het eerste zal doen en het laatste
laten; integendeel doet hij vaak onrecht, waar het in zijn belang is, maar hij weet er
dan altijd een besehouwing aan vast te knoopen en een uitlegging aan te geven, dat
men, hem alleen hoorende, moet toegeven, dat hij gelijk heeft. Hij is dan ook zeer
vaardig met de tong, zoodat men niet ten onrechte zegt : „Elke Batak is een geboren
redenaar. Vergadermgen be eggen, redevoeringen houden en zijn goed recht bepleiten,
is dan ook voor den Batak een zeer geliefkoosde bezigheid, in wie het grootste
tweo owridn nheene. ft en daarbij het hardste schreeuwen kan, is er zeker van,’ ziJi n *proces
B j »Verregaand lui” mag. men den Batak niet noemen. Hij is integendeel een ijverig
en vhjtig landbouwer en tracht over het algemeen nog gaarne iets daarbij ti
ordM rehändffidJriV°01 kunstniJverheid> hetziJ door het inzamelen der boschproducten
Vroeger verrichtte hij niet veel, doch sedert de Bataklanden onder het Nederlandsche
bestuur zijn gekomen, de wegen beter en veiliger zijn geworden, het verkeer met de
k.Buastta k todeagaernaoamn eono k isw, eznisjnch te rt e mveouldwoee n.behoeften geboren, en nu blijkt het, dat de
Over de zuidelijke Bataklanden heeft de leer van Mohammed zieh verbreid en wordt zii
Balgemielenl Saang enomen door de bevolking, terwijl in de noordelijke landen het heidendom 1 1 1 1 1 U B heeft er door de Rijnsche zending vorderingen
15M 0 CMstenen V“ g 6 haar arbeid aan en in 1890 ™nd men er ruim
Dat in de Bataklanden vroeger Hindu’s gewoond moeten hebben en er de Hindu-
eeredienst heerachte, blijkt uit de ruinen van Hindu-tempels in de Padang Bolak
(ladang Lawas), waaruit men evenwel nog niet behoeft af te leiden, dat de Bataks
den Hmdu-godsdienst aannamen, maar veeleer, dat hier Hindu-kolonies gevonden
achtergeb 1 everf SP°ren Va“ Hinduisme schijnen ook in den godsdienst te zijn
Oörspronkelijk schijnen de Bataks geen genaaide kleedingstukken gehad te hebben
1vo1lle1di gH stell knleeren’ bestond dand °emkte ne’e nd ideo eokm v ohoert hüecth abaemne dgeenslsateg enen weeernd evno.o r Eheent
bovenste deel des lichaams. Thans bestaat de dagelijksche kleeding uit een grof
benedenhjf, die met de uitSetmerdkeenn ofd sooemk s mofe t laepen (baabnidt) omve edlea lh evuapne n kwaotorednt ,b eovmes tighde,t
ot wel; een sarong Om het bovenlijf wordt een andere doek gedragen, in ’t algemeen
„oelos geheeten. Genaaide kleedingstukken als buizen en broeken zijn bij de Bataks
gehe“e!+t!e n,g lwngo rd7eann mVereesetm vdaen z?hdeet nd oino r zwdea nCgh mgeekeozmene nm. geDvoe erbduei,z eznw, a„rtbgaedvjeoref-dbea dkjaotoe’esn”
gemaakt, en vaak met een snoer kleine kraaltjes geboord. In Silindoeng dragen de
meisjes bij het wieden in de njstvelden altijd een buis, waarvan de rüg uit oud
vlaggedoek vervaardigd is, terwijl de borst en de körte mouwen van zwart katoen
zijn de mouwen echter met een smal bandje van genoemde roode stof versierd. In de
Sterk toe, ook tot over d/ ee bgrrmenkz>e n° mv ahne th ebto tveegnelniJwf omoredti geeen g obuadvjeoren-ebmadejnotesg teeb bieekdl. eeGdeeenn, vrouw, die eemgszms pnjs stelt op haar vormen, laat nog het bloote bovenlijf zieh.
Ook de kleeding der mannen heeft veel verandering ondergaan en is in vele
streken naar de Maleische dracht gemoderniseerd. Men draagt een buis, een broek,
BmenW dln S dd ®n ?en , f]’ aSnde r«en Mdoek i a l,(ss a„rsoonegp)o ee at aeneng a„nd”e toavre” r (hdoeonf dsdcoheoku)d, ewra haerbeifjt hangen. Bij vele hoofden .heeft de broek het moeielijkst ingang gevonden, en nog
ggeekklleeeeddee jBas veaen“ EFluarnoSp eeasfchhaen gaefnkdo mkslte egde k(leaebdit )z idjnra. gen, en toch ook met een lange®
IW estkuBst L TWmd i doaocrh, tdeerh ovorofdu wgeend riang eSni;l ^in ind oeMnga nedna ilTinogb,a ^ Ainn gekeonk aw roenngg aaaann ddee wrong op hheete fmt idmdeenn vdaenz e hedtr aacchhtt ernhaoaorf dd. eB iMj dalee imscahnen egne w,si jzhiegtd s eedne rdt rlaaanggtg emweono ndtee
geweest, het haar lang te laten groeien; aan de oevers van het Tobameer is dit al
SonBbedPekit Bofi SzeItte tnlJ eenm m6tu timsjee 6rv aanl gve,lmecevhetnw- er,kA lloepe,n tesrIwavijeln vrdijreang,e nr eshpe. t hhoaoafdre nlo s heent
rloTba gWebi uiBken Tdaa rvwoor°r nege nd rsatguekn roeond mene t eeeenD shtuoko fdwdiote kk abtoeedne,k dkieen ;e edres t heolko fadlesn e einn
tzoouowda t gheedtr agaeidh eeenl ideatsn otpe ezeanm etun lbina nadl legrelleiij ktb.ochten om het hoofd gewonden worden