Java gevonden en in den laatsten tijd meer en meer ontcijferd, wijzen aan, dat hier
in ouden tijd reeds Hindu-kolonisten gevonden werden, en de Buddhistische pelgrim
Fahian in 414 vermeldt, dat de Brahmanen op Java in goeden doen waren. Ook op
Borneo (vermoedelijk het Kamfer-eiland der Indiers, dat zij op den zeeweg van het
Goudeiland Java naar China plaatsten) bestond in Koetei reeds vroegtijdig een Hindu-
rijk, zooals uit Sanskriet-inseripties. en eenige monumenten blijkt, en bij de Bataks
op Sumatra spreekt de invloed van de Hindu’s uit de figuren, welke zij uit de Indische
mythologie hebben overgenomen. Ook bedienden de Sumatranen zieh, volgens
Chineesche berichten, van het Indische letterschrift, en men kan zeggen, dat alle
Sumatraansche alphabetten, behalve natuurlijk het later aangenomen Arabische, van
Indischen oorsprong zijn.
Dit alles wijst erop, dat o. a. de Groote Soenda-eilanden, en bovenal Java en Bali,
gedurende de middeleeuwen sterk gehinduiseerd waren. Van alle deelen van den
Archipel was ongetwijfeld Java het sterkst onder den invloed der Hindu’s gekomen,
zoodat er een tijd bestond, dat het leven en de beschaving der bevolking van Java
in aard en karakter Hindusch waren.
De opgravingen van de bouwwerken en oudheden op Java uit den Hindutijd hebben
een menigte overblijfselen aan het licht gebracht, die van den Hindu-invloed getuigen.
Deze overblijfselen zijn o.a. door Verbeek gerangschikt en beschreven, en hun verbreiding
is kartographisch voorgesteld, terwijl onderseheidene personen hebben medegewerkt
aan het onderzoeken en opgraven dier gedenkstukken der oudheid. Die overblijfselen
leeren ons den invloed der Hindu’s het duidelijkst kennen.
Omtrent den tijd, waarin de eerste Hindu’s naar Java kwamen, zegt Verbeek,
weten wij weinig; vermoedelijk had d it,reeds plaats bij het begin der Christelijke
tijdrekening, misschien vroeger, misschien wat later. De oudste sporen der overblijfselen
van Hindu-oorsprong vindt men in "West-Java, in de tegenwoordige residentie Batavia,
en wel in vijf beschreven steenen. Hoewel geen dezer een jaartal draagt, meent
Prof. Kern toch uit het schrift af te leiden, dat drie er van omstreeks het jaar 400,
een + 500 na Chr. vervaardigd zijn. De oprichters dier steenen zouden Vishnuieten
geweest zijn, wat overeenkomt met hetgeen Fahian in 414 op Java aantrof, nl. wel
een Hindusche maatschappij, maar geen aanhangers van het Buddhisme.
Daarop volgen de opschriften van Midden-Java, waarheen in 778 na Chr. waarschijnlijk
een vrij belangrijke emigratie van Hindu-kolonisten plaats had, voornamelijk
naar Djokjokarta, Kedoe en Bagelen. De prächtige oude bouwwerken van Midden-
Java S Bara Boedoer, de Mendoet, de tempels van Prambanan en omstreken, de
Diengtempels — dateeren waarschijnlijk alle uit dien tijd.
Een uiterst belangrijk feit noemt Verbeek het verder, dat met 850, (de jaartelling
van Caka), alle jaartallen in Midden-Java voor langen tijd plotseling geheel ophouden,
en met slechts twee uitzonderingen eerst in de 14do Qaka-eeuw teruggevonden
werden op enkele punten. Het schijnt dus, dat hier een jongere periode van den
Hindu-invloed moet worden aangenomen, die scherp gescheiden is van de oudere
periode (650—850 Qaka) en het blijkt, dat waarschijnlijk de Hindu-invloed her-
leefde in de 14<le Qaka-eeuw, misschien van Oost-Java uit.
Doch terwijl in 850, Caka, de jaartallen in Midden-Java ophouden, vinden wij ze
in dien tijd in Oost-Java veelvuldig, en dit wijst er op, dat de zetel van hetbestuur
zieh omstreeks dien tijd van het midden naar het oosten heeft verplaatst. Reeds
vroeger had zieh echter die Hindu-invloed in het oosten doen gevoelen.
De kaarten, welke Verbeek betreffende de verbreiding der oudheden uit den Hindu-tijd
heeft gegeven, doen zien, hoe weinig die in de Soendalanden voorkomen in vergelijking
met eigenlijk Java. Bovenal blijkt dit bij de zoogenaamde tjandi’s, een naam, waar-
mede de Javanen de tempelruinen uit den Hindu-tijd aanduiden. In de Soendalanden
vindt men nergens hiervan sporen, terwijl Midden- en Oost-Java er rijk aan zijn.
Deze tjandi’s vormen overal de kern der Hindu-overblijfselen. Terwijl van de oude
vorstenpaleizen en muren der steden geen spoor meer over is, waartoe het tropisch
klimaat krachtig medewerkt, schijnt aan de met godsdienstige bedoelingen opgerichte
1) De tijdrekening van Qaka vangfc aan met 78 na Chr. zoodat by deze 78 jaren m om de uitdrukking in Christelijke tijdrekening te verkrijgen. ooten geteld worden,
gebouwen meer zorg besteed te zijn geweest, zoodat zij alleen aan de vernielende
tand des tijds, die hier sterker dan elders aan alles knaagt, weerstand hebben geboden.
Evenwel hebben ook zij veel geleden in den loop der eeuwen, hetzij van de natuur
of door de verwoestingen der menschen, zoodat van vele slechts steenbrokken in
den bodem de eenige overblijfselen zijn.
De oudheden van het Dienggebergte op Midden Java behooren tot de merkwaar-
digste, omtrent welker ontstaan en verdwijnen wij echter nog weinig weten. Op een
hoogte van 2050 meter boven den zeespiegel, te midden van een met gras bedekte
hoogvlakte, die gevormd wordt door de lava der Vulkanen, welke in het Dienggebergte
steeds werkten, bouwden hier de Hindu-kolonisten tempels. De vulkanische werking
in de aarde deed ongetwijfeld de inboorlingen denken aan de nabijheid van hoogere
machten of geesten, en zeker trachtten de Hindu’s hun godsdienst zooveel mogelijk
aantrekkelijk te maken voor de Javanen, door dien bij het oude bijgeloof te doen
•aansluiten. Ter bereiking van dit doel werd geen moeite gespaard, en lange, zware
sntaeaern edne htreaiplipgedno mwmeernd evna ni nS iwdea greomtseank kueliitjgke htoe umweank,e no.m vromen pelgrims den weg
De tempels, hier op het Diengplateau gebouwd in den Hindu-tijd, zijn even geheim-
zinnig verdwenen als zij ontstaan zijn. Het bestaan van de overblijfselen der tempels,
welke hier eenmaal troonden, was zelfs onbekend, tot in het begin dezer eeuw die
oudheden werden ontdekt. Onderseheidene onderzoekers bezochten hier vervolgens de
tempelruinen, totdat in 1864 de Nederlandsche Regeering aanving met het doen van
opgravingen, die daarna van tijd tot tijd zijn voortgezet. Vooral sedert het midden
dezer eeuw is de belangstelling in de oude bouwwerken toegenomen, en de verwaar-
loozing, waaraan zij lang ten prooi waren, maakte plaats voor zorg en onderzoek
van regeering en particulieren, zoodat wij daaruit den arbeid en kunstzin der oude
Indiers naar waarde kunnen leeren schatten. In het werk van J. van Kinsbergen
over de „Oudheden van Java” komen 62 photographieen voor, die van de schoonheid
en rijkdom der Dieng-monumenten een voorstelling geven.
Op het Dieng-plateau werden nog onderseheidene overblijfselen van tempels
gevonden, waarvan de Tjandi Bima, aan het zuideinde der vlakte gelegen, de fraaiste
en hoogste is. Het in details bewerkte dak verheft zieh op een omgaande loluslijst
met vijf naar boven in omvang afnemende verdiepingen, tot de thans ingestorte spits,
en ieder van die verdiepingen draagt in nissen met dubbele bogen onderseheidene
gebeitelde menschenhoofden. Drie van de buitenmuren springen een weinig uit en
tegen den vierden is een buiten verhouding groot voorportaal gebouwd, welks ingang
omlijst is met beeldhouwwerk. Dit portaal doet geen goed aan den overigens fraaien,
sdlea ntko p pnyorgam aiadnawleenz igv owrmas .v aDn eh gert ogoettbeo udwer, dkiaem oenrsg eitsw 3ij feblidj 4n omg ebteert.er uitkwam, toen
De vijf Ardjoena tempels, ongeveer in het ‘midden der vlakte gelegen, zijn de best
bewaarde groep. Vier daarvan liggen naast elkander, van het noorden naar het
zuiden, met den ingang naar het westen gekeerd. Deze tempels waren bij het terug-
vinden voor een vierde met asch en lava bedekt. Van deze tempels behooren Tjandi
Srikandi en Tjandi Bima tot het fraaiste, wat het Dieng-plateau aan bouwwerken
bevat; er zit artistiek karakter in dezen forschen bouw van een klein heiligdom,
bestemd voor den dienst van enkelen ten behoeve van velen. Op den top na, welks
vorm zieh door de harmonische afmetingen van het geheel niet moeielijk laat raden,
is er van dezen tempel weinig verloren gegaan. Hij was op dezelfde wij ze als de Tjandi
Ardjoena, de eerste van deze groep, met een tweede tempeltje verbonden, waarvan
eocohkt edro oalrl eeeenn hreint gomnudeurrs tvee rgbeodnedeeltne. bewaard is gebleven. Beide tempels waren samen
Wij mögen niet verder stilstaan bij deze oudheden op het Dieng-plateau; wie
nader de beschrijving daarvan in bijzonderheden wenscht te kennen, verwijzen wij
naar den tweeden druk van Veth’s Java, bewerkt door Snelleman en Niermeijer, aan
twueulrk auaintswteijkset.nd boek wij het bovenstaande ontleenden, en dat ook de verdere littera-
Het bovenstaande is voldoende, om in te zien, dat hier op het Dieng-plateau eens
als het wäre een priesterstad moet hebben bestaan, waar echter zeker alleen de
priesters met hun aanhang verblijf hielden, levende van de offers, die de talrijke