K l ^ d S t0P Wn 6611 aardh°°P’ dfe e“ S
het 'Bi«mHba0n0rlmp “ a°hten I S de versiering van een Bure geen moeite te grooto
S e T t l l H H
meest geliefkTOsde'^leuren0^!^;11 z^fs^he^^e^hetweilf'de^rciSersZ,Qmgeeft, Ts^er-
EEN „ B U E i” OF TEMPEL.
borgen onder de gevlochten platting, waarmede het bedekt is. De inboorlin^en zii
X t t i n r teWenve Stlg’ W zV iet tevreden zijn, het houtwerk platting te overdekken, maar bovendien van dezelfde stof lange gevlochteenn rkieoto rrdrie! maken, die in festoenen van het dak naar beneden hangen.
VnAr rt T • / i f hvuoolZreznie nIS vdaen nsnokoebraelnk akaanu rdi’se, edinied esno mvteijrdssie rtdo t maaetn „dkeanu rgir’so”n;d drieei kveai oor het dekken van den tempel acht men gewone latten te gemeen; in plaats va
het eenvoudige hout bezigt men dus hiervoor de fraai gesneden speren der krygs
lieden. Als de Bure op een hoogen aardhoop gebouwd is, komt men er in door
miOddfseclh ovoann emeenn didkek eB pulraen’sk , bwesacahrionu wtrte dalesn tezmijnp eglse heank t.zij aan de goden gewijd zijn,
worden zij toch meestal gebruikt tot wereldsche doeleinden. Vreemde bezoekers
vwaonr dehne t edr ormp eedsetnal tienm gpeehl uiaslvse sht uenn silna avpepllea agtes.v allReana äbsevzeigrgeand edrei nvgoeonr nwaaomrdseten lieerd einn
gehouden e n feesten gegeven, waartoe de offeranden aan de goden het meeste
bijdragen. Somtijds zendt een öpperhoofd, dat de een of andere godheid günstig
voor zieh wil stemmen, een groote hoeveelheid spijzen naar haar tempel, welk voedsel
daMn eonp leaeant anligeetms eveann fheeest tmvoaeadl sewl ovredrtl oorpegne ggeataenn,. daar de Fidjianen een gemakkehjk
geloof hebben, waarbij vroomheid zieh aan het toegeven van eigen lusten paart.
Elke god wordt verondersteld een groot eter te zijn, maar alleen de ziel der spijzen
te verteren, zoodat, als er voedsel gekookt en geofferd wordt, de goden de ziel eten
en het volk het lichaam. De opperste god, Ndengei, was gewoonlijk in zijn eischen
om voedsel zoowel gulzig als keurig. Hij at somtijds op een enkel feest 200 varkens
en 100 schildpadden en drong voortdurend aan op menschenoffers. Om zieh deze
te verschaffen, kende men geen aanzien des persoons en het volk was zoo verblind,
dat er opperlioofden geweest zijn, die, om Ndengei van menschenvleeseh te kunnen
voGorezrieegne, ldheu n geoidgsedni envsrtoouewfeenni nogmenh raheehbtbeenn. in de Burö’s niet plaats; men laat ze
inderdaad dikwijls vervallen, totdat iemand den god wil raadplegen. Het gebouw
wordt dan voor deze gelegenheid hersteld en schoongemaakt. Zooais niet anders te
verwachten is, hebben er gedurende het bouwen van den Bure verscheidene menschen-
offBerisj phleata tsb.eschouwen van de afbeelding op pag. 258 zal men op den voorgrond
twee voorwerpen van zonderlingen vorm bespeuren. Dit zijn twee heilige steenen,
zooals in verschillende deelen van Fidji verscheidene worden aangetroffen. Zij
worden beschouwd als de woonplaats van sommige goden en men houdt ze voor
mannelijk of vrouwelijk, naar het geslacht der godheid, wier verblijf zij zijn. Is
deze van het vrouwelijk geslacht, dan kan men dit zien aan een vrouwenschort of
„liku”, die om den steen is gebonden. Zulk een god is zeer nuttig, omdat hij de
muskieten haat en ze van zijn woonplaats verwijderd houdt. Ook voor deze heilige
steenen wordt voedsel bereid; de god gebruikt den geest en de priesters den uitwen-
digen vorm. * * *
Over de statenvorming in Melanesie heeft Karl Melching in 1897 te Leipzig een
disDseezreta tsicehgreijsveehrr etvoeonn.t aan, dat de Melanes.iers allen in een meer of minder ontwik-
keld gemeenschapswezen verkeeren, een gevolg van den ouden landbouw, den handel
en de scheepvaart. Hij onderscheidt bij de Melanesiers vijf verschillende trappen
van beschaving. Op den laagsten trap zouden vele stammen van Duitsch en Neder-
landsch Nieuw-Guinea staan, waarbij de rangverschillen zeer gering zijn en de familie-
hoofden alleen door toevallige omstandigheden een zeer gering aanzien genieten.
De bewoners van Britsch Nieuw-Guinea plaatst de schrijver op den tweeden trap ;
zij hebben reeds een zekere klasse van hoofden, welke hun gezag op physieke
kraBcihj t, dve erPstaapnode ao’sf ovuadne rddoemn Bgriosmndavrecskt-eAnr.chipel, die men tot den derden trap kan
rekenen, vindt men het eerste begin van hoofden, wier rechten op bezittingen
gegrondvest en in bepaalde familien erfelyk zyn. De vierde cultuurtrap, waarop de
meeste stammen der Salomons-eilanden en der Nieuwe Hebriden staan, wijst door
het opnemen van het element der slaven reeds een hoogere organisatie aan. De
hoofden bezitten een grooter macht en de bevolking wordt volgens den rijkdom in
sociale clubs ingedeeld, met streng van elkander afgescheiden klassen. De Nieuw-
Caledoniers en Fidjianen eindelijk staan op den hoogsten trap. Hier vindt men reeds
een ontwikkelde staatsorganisatie, welke des te meer verwondering verdient, daar die
zieh ontwikkelde bij volken, welke nog in het steentijdperk leefden.