158 SLIMHEID. ONBETROUWBAARHEID. . ARBEIDZAAMHEID. HUWELIJK
die buitengemeen is. Een hooge graad van geslepenheid en spitsvondigheid hun oratorisch talent te hulp. komt
Op politiek gebied heeft de slimheid der Atjehers ons reeds dikwijls parten gespeeld.
Een Atjehsch hoofd, dat zijn onderwerping komt aanbieden of diensten wil bewijzen,
heeft meestal daarmede nevenbedoelingen. Toekoe Oemar heeft daarvan bewijzen
gegeven. De staatsleer, welke aan Macehiavelli wérdt tóegeschreven, vindt bij hen
ruime toepassing. Het Atjehsche hoofd, dat zieh onderwerpt, weet, dat hij voordeel
heeiedrevna nv ohoer efhte, me nb inhdije nodn.derwerpt zieh, zoolang het voordeel duurt. Zoolang zijn de
Natuurlijk is er groot verschil in ontwikkeling op te merken, naarmate de Atjehers
meer of minder met vreemd bloed gemengd zijn. De Atjehers met Arabisch en
Klingaleesch bloed in de aderen gelden voor geslepener, vooral in handelszaken, dan
de overigen; zij, die uit ëen vermenging van Maleiers of Javanen geboren zijn, gelden
gveolodre nb eosvcehre i’dte ngeerh eeeln vzoiojnr dboemsc,'hoanabfedsecrh avaafnd . v.ormen. De lieden uit de bovenlanden
De algemeene indruk, dien de Atjehers, zelfs bevriende, bij nadere kennismaking
op ons maken, is, dat zij niet te vertrouwen zijn. Dit wordt ook getuigd van hun
noinedte releinngs ez ivjne rheoiguednin gveronu. wD ee ne eknien dAertejenh. erD ev eArttrjoehuewr,t ddieen zaonod wereeinn ign iveet;r trdoeu’ wmeann hzeeelffst
in anderen, is daardoor ook steeds, gewapend. Binnen de linie van het Nederlandsch
gezag is dit wel verboden, maar daarbuiten vergeet hij zijn wapen niet. Kleine
vneieett eonn gzeewlfsro kweonr.den door de wapenen beslecht en een beleediging laat de Atjeher
Bij het beoordeelen dezer karaktertrekken mag men niet uit het oog verliezen, dat
de Atjehers reeds gedurende vele geslachten aan onzekerheid ten prooi en thans
gweedrukreenn doep vheelte kjaarraeknt eirn vafonr meeene levno lko.orlog zijn, omstandigheden, welke niet günstig
Verder mag men er op wijzen, dat de Atjeher, wat arbeidzaamheid betreft, uitmunt
boven vele volken van den Archipel. Hierddor zeker is Atjeh in vroeger eeuwen tot
zulk een rijkdom gekomen, zoodat het eeuwen lang als het rijkste en mächtigste land
beschouwd werd. De Atjeher weet uit den bodem te halen, wat er in zit.
Is de Atjeher moedig? Kenners van het volk beantwoorden die vraag bevestigend.
Voor de zaak, die zij als heilig beschouwen, te sterven, is hun geen bezwaar. Maar
leiejdne na nvdaenr ea nkdaerraeknt ewrtreekkt gise ehnu gne vdoieefl acvhatni ghmeeidd.e lijVdeenr dienr hziejnn odpe. Atjehers wreed ; het
Naast die eigenschappen valt hun gastvrijheid sterk in het oog. Ieder vreemdeling,
die een gampong doortrekt, heeft het recht, om een klappertuin binnen te loopen en
gzieelhd,t nalise t hvijo ord odrisetf sthael.eft, drie jonge klappers, doch niet meer, toe te eigenen. Dit
Echtelijke liefde is weinig bij hen bekend; de verhouding tot de vrouw is niet
veel anders dan die tot een concubine, die de man houdt, zoolang het hem goeddunkt,
mbeeweisjtzaeln nvieatn lwanagree r ouddaenr lizeifjdne .eynische lust dit vraagt. Toch vindt men er enkele
* * *
Thans nog iets over het huwelijk.
De meisjes trouwen in Atjeh zoo jong, als wellicht in geen ander Mohammedaansch
land van den Indischen Archipel.
Wel vindt men overal gevallen, dat kinderen formeel met elkander in den echt
verbonden worden, maar de feitelijke voltrekking des huwelijks wordt dan uitgesteld
tsoletc hlatste rg.e tZrouulkwed giesv, amlleana r knoimete nt houoiskk oinm tA.”tjeh voor; men zegt dan „dat de man nog
In Atjeh worden echter ook meisjes van 8—10, ja, zelfs van 7 jaren, aan hun echt-
genooten, ook al zijn dat volwassen mannen, feitelijk overgegeven. Deze adat is zoo
algemeen, dat iemand, wiens dochter op den leeftijd van 8 à 10 jaren nog niet haar
selra abpisjzteodned enreu oeonr zdaakne nm ient hheata rs pmeia nzi jdne. elt, zieh hierover ernstig bezorgd maakt, tenzij
Soms heeft het huwelijk later plaats. Als bijv. het meisje de dochter is van een
HUWELIJKEN IN ATJEH. SCHOONZOON EN SCHOONOUDERS. 159
sayyid (zie deel II, pag. 54), vindt deze, die alleen aan een sayyid tot vrouw mag
gegeven worden, niet altijd direct een echtgenoot, daar deze Moslemische adel niet
talrijk vertegenwoordigd is in Atjeh.
De Atjehers beweren, dat die vroegé huwelijken de vrouwelijke schoonheid en
kracht langer bewaren, iets, wat niet algemeen zal worden toegestemd.
Als een meisje deh naar Atjehsche zeden erkenden huwelijksleeftijd bereikt heeft
ep zieh nog geen candidaten hebben opgedaan voor het huwelijk, schrijft men dit
daaraan toe, dat zij aan eenig deel van haar lichaam iets malang heeft, iets, dat
haar voorspoed in den weg Staat. Uit de cijferwaarde der aanvangsletters van haar
naam wordt nu berekend, welk lichaamsdeel de schuld draagt. Staat dit vast, dan
legt men het meisje op gepelde rijst, steekt even met een gouden naald in het
bedoeld lichaamsdeel, zoodat er eenig bloed uit vloeit, dat men met behulp van een
weinig boomwol opvangt. Dit watje wordt in een ei gesloten, waaruit men eerst
een gedeelte van den inhoud heeft laten wegloopen. Een weinig haar en eenige
stukjes nage! van het meisje doet men in een jong klapperblad en werpt eindelijk
al die zaken in het snel vlietend water der nabijzijnde rivier. Dit is een der meest
gebruikelijke methoden, om de „malang” te verwijderen. Doch soms maakt men ook
gebruik van de methode, om een versleten broek der ongelukkige in een rivier of op
een driesprong te werpen. Zooais op vele plaatsen, zijn ook hier oude vrouwen de
vertrouw,de raadgeefsters in een dergelijk geval.
In Atjeh geldt de Mahomedaansche wet, dat niet dan in den uitersten nood een_
vrouw mag huwen met een man beneden haar stand. Om die reden worden ook"
zelden de, dochters der Atjehers uitgehuwelijkt aan een vreemdeling, tenzij die lang
in het land gewoond heeft.
De jonge man in Atjeh is gewoonlijk 16—20 oud, als hij voor de eerste maal in het
huwelijk treedt. De huwelijksaanvrage gaat van hem uit; de op West-Java veel
voorkomende gewoonte, dat de vader van een jong meisje zieh een schoonzoon gaat
zoeken, schijnt hem absurd. „De put gaat nooit zelf den emmer zoeken,” zegt hij.
Na eenige vertrouwelijke besprekingen der ouders van beide zijden wordt de
eerste stap officieel verricht door een tusschenpersoon.
Die tusschenpersoon, hoewel' slechts gewone handlangersdiensten verrichtend, is
zeer gezien, en men beschouwt zijn taak als een post van vertrouwen. De adat
wijst hem daarvoor een zeker loon toe. Hij moet in stand en rang de gelijke zijn
van den bruidegom, moet de vormen van het intieme verkeer volkomen beheerschen
en zijn welsprekendheid kunnen aanwenden.
De aanvrage wordt meestal voorafgegaan door de noodige berekeningen omirent
geluk en ongeluk; enkelen echter stellen alle berekening ter zijde en vertrouwen
alleen op Allah. De dag, waarop de tusschenpersoon zijn eerste bezoek zal brengen,
is het resultaat van nauwkeurige berekening. Met veel welsprekendheid en volgens
vaste vormen wordt er thans onderhandeld, en als de uitslag günstig is, keert hij
terug naar den jongeling en noodigt hem uit, het meisje te bezoeken en het verlo-
vingsgeschenk te doen brengen, ten bewijze, dat de verloving van kracht is.
gamNpaodnatg bdeest uouur,d edrsa arv anh etb ehiduew ezliijjdke nm veedrel ofe egne vzraaaakg di se nv avne rdker eggaemn phoenbgb, ekna nb ije ehrestt
de sluiting van het huwelijk voortgang hebben. Dat het huwelijk een gampongszaak
is, blijkt ook hieruit, dat geen der bloedverwanten van den candidaat-bruidegom, maar
de keutjhi en de teungkoe, d. i. de vader en de moeder van het dorp, benevens
eenige ouderlingen het verlovingsgeschenk aanbieden, terwijl dit ten huize van en
noaumdeernlisn gdeen bvrauni dh aina ro gnatvmapnognsgt .wordt genomen door den vader en moeder en eenige
Tussehen schoonzoon en schoonouders bestaat in Atjeh een zeer eigenaardige
verhouding, die misschien als een rudiment van vroegere maatschappelijke toestanden
iS' te beschouwen. Dit vangt reeds aan bij de verloving. Noch de verloofde man,
noch zijn ouders mögen gedurende den verlovingstijd het huis der ouders van het
meisje betreden. Op zijn hoogst kan een sterfgeval aanleiding geven tot een uitzon-
dering op dien regel. Alle verkeer tussehen den schoonzoon en zijn sehoonouders
wordt als onbetamelijk aangemerkt; deze regel geldt in Atjeh nog ten volle.
Hoe dit is vol te houden ? Daarvoor bedenke men, dat, al naarmate de welgesteld