Hoofd, hals, beenen, armen en vingers werden daarmede opgetooid,*droegen hoepels van rotting om het middel. en de vrouwen
De Hindu-tijd was een tijd van ontwikkeling, ook voor de kleeding. De kunst om
te weven werd blijkbaar van de Hindu’s geleerd, en versierselen van goud en zilver
werden in dien tijd be werkt. Ook de 'pajong (het zonnescherm) en de kris danken
de Javanen aan de Hindu’s ; het betelkauwen is eveneens door hen ingevoerd; misschien
ovoank dweenl Ahrecth idpoeol rebeonre nei gdeenra aordoirge nk, ednamt eirnk oisv egrmewaotirgdee no.verdrijving bij vele stammen
De Arabieren hadden mede invloed op de kleeding, die nog altijd valt op te merken.
De priester en de hadji dragen nog ¿eheel een Arabische kleeding. Misschien is de
hoofddoek van elders gekomen, als een navolging van den tulband. Het dragen van
de broek werd in den tijd der Arabieren misschien algemeen verbreid. Van de
Chineezen werd waarschijnlijk het werken met gouddraad geleerd, en zoo wist men
twe eimdraak end.e door goud- en zilverdraad en teekening zoo kostbare saronyq s’, kain’s enz.
De Schaamgordel, de kain en de sarong zijn echt nationale kleedingstukken. Van
de Arabieren, of misschien wel van de Hindu’s, is een kleedingstuk overgenomen,
dat het bovenlijf bedekt, bestaande in een soort van buis van verschillende snit. De
Maleische naam hiervan is bädju, waarvan ons baadje afkomstig is, dat thans veelal
bdaita iktjleee dgiensgchstruekv eins wkloarmdtb, i doofc hk utleanm boni.rechte, zegt Wilken. De Javaansche naam van
De broek is van de Arabieren afkomstig en wordt meestal* onder de kain of sarong
gweodrrdatg, erne. ikDt e öbvreore kd ei sk nlaineegn oef nk ohrete; ftd ee eAn tjzeehesrc hlaea bgr okerku,i sd.ie op Sumatra veel gedragen
Bij de Mohammedaansche volken van den Archipel is de hoofddoek algemeen in
zwang, slechts een wijziging van den Arabischen tulband. De hoofddoek wordt ver-
schillend geknoopt of vastgemaakt: bij de Javanen wikkelt men hem zoo om het
hoofd, dat hij zonder knoop wordt vastgehouden zonder het insteken der einden; de
Soendaneezen maken hem vast met een knoop, waarvan de einden los längs het hoofd
slingeren. De Maleiers van Midden-Sumatra weten den hoofddoek fraai op te maken.
blaTdoetr enb,e sbcahmutbtoinegb asvt,a ne nzh.et hoofd tegen de zon draagt men hoeden van pandan-
p
Gaan wij thans de kleeding der Javanen meer in bijzonderheden na.
De dagelijksche dracht van den kleinen man op Java is tegenwoordig nog hoogst
eenvoudig en bestaat meestal uit niet anders dan een körte, tot aan de knieen
reikende broek (katoq), die door middel van een bandje aan zijn gordel bevestigdis;
verder uit een kort, nauwsluitend buisje, van zakken voorzien (klambi) en een hoofd-
doek (iket), waaronder een grove kam in het lange haar is gestoken. In een der
zakken van zijn buisje heeft hij gewoonlijk zijn tabakskoker met eenige bereide
djagoengbladeren en het benoodigde voor sirih-pruimen, in de andere een zakdoek.
Soms, als hij op reis moet of bezoeken aflegt, draagt hij over de broek een wijd
en lang beenkleed of bebed, een katoenen gordelband en een tjapil, d. i. een van
gmeevtl olcahkteenn bbeakmlebeodeer eJeapvjaeas nsgcehme apaektt.e ronde hoed of een van een klep voorziene en
Bij den veldarbeid, voornamelijk op de sawah, ziet men hem echter niet zelden
alleen met een zonnehoed, waaronder een hoofddoek, alsmede met een körte broek,
sdoomorsg ezhealafsld eeenn vvoaund iagc hmteerte ne eana no mde nd eg olerndedle nbeenv evsatisgtdgee mlaapa.kt en tusschen de beenen
De vrouw gaat in het dagelijksch leven even eenvoudig gekleed. Het lange onder-
lijfskleed, de „tapih , wordt aan den gordel vastgehouden door een eenvoudigen
katoenen buikband, die niet zelden tevens tot beurs dient. De boezem en het bovenlijf
wordt door de kemben of het smalle, maar vrij lange borstkleed bedekt, en daarover
wordt weder een klambi of jakje gedragen. Op warme dagen en binnenshuis wordt
deze niet altijd gebruikt. Als versiering gebruikt de desavrouw op zijn hoogst een
hpaaaarrs poeoldrk, ndoopcphe nm eveasnta l gdroraf agmt azaikj sedle, zee evne rsoief rsmeleeenr ngieote.dkoope ringen, ook wel een
Moet zij uit of op reis, dan voegt zij bij die kleeding veelal een „slendang”, d. i
een smal, lang schouderkleed, dat dikwijls ook dient, om er het een of ander in te
dragen. Als zij rijk is, gebruikt zij ook een koperen of zilveren pending of buikband.
De kinderen van den kleinen man, althans de jongens, gaan tot hun vierde of
vjjfde jaar meest naakt of hebben op zijn meest een sarong aan, een tot lijfbedekking
dienend kleed, dat-in tegenstelling met het wijde beenkleed of bebed aan elkander
bkeovkeesrt iogfd ez ake inzdoennd ehr ebeoftd eemn , deaeanr droookr. den vorm vertoont van een katoenen of linnen
zieDt em emne idsejezse kdirnadgeerne na ln iehte ezle ldverno egm eeth ena lsksaertotinngg eonf eene n taarpmihb aennd eene nlo okplaemn.bi. Ook
De meer gegoeden en hoofden of ambtenaren zijn in het gewone dagelijksche leven
meestal op dezelfde wijze gekleed als de kleine man, doch dragen de bebed los om
de beenen, niet of gedeeltelijk opgehaald. Als zij uitgaan, hebben zij onder de
bkelasmtabait nino g heete n dawgietl ijlkinscnhe n lekvaemn izino odl em et of zonder mouwen. Ook bij de vrouwen
kleeding niet veel verschil; alleen de
rijkeren dragen geregeld borstspelden,
vingerringen, haarspelden, soms een
collier. Als zij uitgaan, verwisselen zij
de gewone klambi soms met de klambi
koeroeng, d. i. een nauwsluitend, tot aan
den hals gesloten zakvormig buisje. Ook
is het gebruik van sloffen of muilen bij
de vrouwen van hooggeplaatste inlandsche
ambtenaren of adellijken vrij algemeen,
tdearlwenij ll odoep enm. annen niet zelden op SanHet
hoofd is gewoonlijk, evenals bij
de vrouwen uit den minderen stand,
ongedekt en wordt bij het loopen in
de zon door een zakdoek of slendang
of door een gewoon, naar rang en
, stand verschillend statiezonnescherm of
pajong, beschermd. Sommigen dragen
tegenwoofdig ook wel hoedjes met voiles
van Europeesch maaksel, die echter siecht
bij de Javaansche kleeding passen.
De ambtenaren, in dienst van het
Nederlandsche gouvernement, hebben
bovendien ,een voorgesehreven dienstwkloeerddti
nogn, dedrisec hienid egnr.oot en klein tenue
hebiubfe Pnr 'gersoteortseJn *dne ehlusn wquitateli tkeilet eodpitnregdsetunkdk, en, min of meer naar Arabisch model geknipt,
en een tulband, terwijl zij veelal sandalen dragen. De santri of de aan een priester-
00. opgeleide gaat in den regel ook in het wit gekleed en volgt daarbij zooveel
VlH dracht van den bedevaartganger.
Aldus de kleeding van den Javaan, bovenal volgens Mayer, die hen goed kent. Bij
e ooendaneezen neemt men eenig verschil hiermede waar. Hun gewone kleedingstuk
oestaat m de eerste plaats uit de sarong of samping (Soend.). De sarong in de
oenualanden is altijd vervaardigd uit geruite katoenen stof, poleng genoemd, die
Ha VwI0oUrdjVt eno fz evIfo ogre wdeavgeenli jwksocrhd t,g etebrrwuiikjl shoemt s ovpapne rkEluereodpinegessctuhk moapa kMseild dies,n -nJaavaar zeitae patronen of flguren geteekend als echte gebatikte kleedjes.
11 e, r°e^., het buis is minder verschil, maar zeer onderscheiden is de wijs,
I M n dzeo ohwoeolf dmdoanekn egne darlsa gverno uwwoernd,t . deB ijJ apvlaeacnhstcighee gkeleleegdeenrhderdaecnh t;v oelvgeennw deel vSeoresntadaan-
nie zoo goed als de Javanen de kunst, om de djarit (sarong) te dragen en den