De Hindu-godsdienst van Java is verdrongen door den Islam. Doch velen, die bij
de invoering van den Islam op Java die leer niet wilden omhelzen, staken, vooral
na den val van het rijk Madajpahit in 1478, naar Bali over, en op dit eiland hebben
zij den ouden godsdienst tot nog toe bewaard. Wel werden van tijd tot tijd pogingen
door de Mohammedanen aangewend, 0111 ook hier propaganda te maken voor hun
leer, maar tot nog toe zonder belangrijke resultaten. Aldus zijn op Bali de Hindusche
godsdiensten bewaard gebleven, en wel in de beide hoofd vormen, Brahmaisme en
Buddhisme; de aanhangers van laatstgenoemden godsdienst evenwel zijn gering in
aantal. Bij de beschrijving der bewoners van dit eiland körnen wij hierop terug.
* * *
Nog van ouderen oorsprong dan de Hindu-godsdiensten leven er in de religieuse
voorstellingen der bewoners van den Archipel begrippen voort, die van den oorspron-
D E HIN D U TEM PEL' BABA BOEDOEB. I (Zie pag. 12),
kelijken godsdienst der bewonVs atkomstig zijn, en bij de volken, welke buiten
vreemden invloed bleven, vindt men de eigene godsdienstbegrippen nog terug. Die
oorspronkelijke godsdienstvoorstellingen der natuurvolken worden beheerscht door
het animisme. Hieronder verstaat men de meening, dat elke beweging en werking,
dwieez einns . de natuur wordt waargenomen, uitgaat van persoonlijk denkende, willende
De natuurvolken, die het verband tusschen oorzaak en gevolg niet kenden, kwamen
hiertoe als vanzelf. Alle verandering en beweging wordt voortgebracht door het
leven, en zoo moest alles in de natuur wel bezield zijn, moest elk voorwerp uit de
levende of doode natuur wel de verblijfplaats kunnen zijn van een hoogere macht,
van een ziel of geest, die elk verschijnsel beheerscht. Het voorkomen van de ver-
schillende verschijnselen overal in de natuur leidde verder tot de conclusie, dat de
geesten die verblijfplaatsen kunnen verlaten, kunnen rondzwerven in de natuur en
heHt elet vegne ldoeosf maeanns cheeenn bgeeheesetersncwheerne.ld, die alle verschijnselen beheerscht, is dus
kenmerkend voor de meeste natuurvolken. Wij leerden daardoor het fetischisme en
sjamanisme reeds in deel I en II kennen.
Evenals alle andere volken moet ook het Javaansche eenmaal een wild natuurvolk
geweest zijn, dat een zwervend leven leidde te midden der oerwouden, die zijn land
bedekten, en dat veel had te lijden van de monsters uit het dierenrijk, waarmede
voortdurend gestreden moest worden. Hitte, regen en droogte, onweder, zonneschijn
en wolken, wind en storm, allerlei verschijnselen in de natuur deden zieh dag aan
dag voor aan de bewoners, voortdurend afwisselende. Ilij moest de aandacht wijden
aan die verschijnselen; hij had er rekening mede te houden bij den landbouw en
andere werkzaamheden, hij kende den zegen en de eilende, welke zij konden ver-
oorzaken. Daardoor lag het voor de hand, dat de Javaan in deze werkingen den
arbeid zag van goede en kwade geesten, die om hem rondzwierven.
Bij de ontwikkeling van het besef, dat hoogere machten het leven beheerschen,
een beginsel, niet door philosophen in elkander gezet, maar in den boezem van het
volk opgekomen, lag het voor de hand, dat elke eenheid van stelsel in den ouden
godsdienst gemist werd. Hierdoor wordt het verklaarbaar, dat de oude natuurgods-
dienst der Javanen vrij gemakkelijk door een anderen, meer stelselmatig ineen-
gezetten kon vervangen worden, maar tevens, dat toch die oude geesten en hun
invloed nog in de herinnering van het volk bleven voortleven, ook al was een
bepaald godsdienststelsel aangenomen. Wij zien dat in de Christelijke wereld met de
vele sporen van het vroegere Heidendom, en het mag geen verwondering wekken,
dat ook bij de Javanen en andere Mohammedaansche volken uit den Archipel nog
vele overblijfselen van de oude geestenwereld gevonden worden.
De geestenwereld der Javanen werd door den heeer H. A. v. Hien tot een onder-
werp van bepaald onderzoek gemaakt. Deze schrijver onderscheidt de vele Javaansche
geeas. tedne igne edsrtieen , hsopoofkdeknl aesns edne:monen, die uit den ouden natuurdienst zijn voortgesproten;
b. de goden en halfgoden enz. die de Javaan door de Hindu’s heeft leeren kennen;
c. de goddelijke en andere wezens, die in den Koran en andere Mohammedaansche
gödgeleerde werken genoemd en door de Mohammedanen als goed- of kwaad-
doende machten vereerd ot gevreesd worden.
legVioo. orWali j vmanö gedne oenesf smtee t cdateezgeo rnjeie, t gine ebstiejzno nodpe rheiegdeenn bboedziegmho guedbeon,r enze, izse lhfse at llaea nntiaelt
bij name noemen, maar moeten toch bij enkele eenige oogenblikken stilstaan.
De Danjang desa, ook danhiang of baoereksa geheeten, is een onzichtbare geest
of genius, die ondersteld wordt reeds lang voor het bestaan der desa ter plaatse of
in de onmiddellijke nabijheid daarvan zijn verblijf te hebben gehouden en uit voor-
liefde voor de piek, waar hij zetelt, ook de desa, welke er later gesticht werd, te
beschermen en te bewaken. Hiernaar heeft hij ook den naam baoereksa d. i. behoeder,
besehermer. Van den danjang komen alle zegeningen, al het geluk. waarin de desa
zieh verheugt, doch niet zelden ook de beproevingen en de ongelukken, die haar
treffen en dan beschouwd worden als zoovele teekenen van de ontevredenheid en
het misnoegen van den geest, wanneer verzuim in zijn vereering door de bewoners
der desa hem met toorn heeft vervuld. Zonder de hulp van den danjang gelukt niets,
en als hij in een kwade luim is en zijn oude woonplaats verlaat, moet de desa, die
daardoor haar beschermgeest. verliest, te gronde gaan. Daarom wordt aan den danjang
veel eer en hulde bewezen en tracht men hem steeds door allerlei offers en door
voortdurende en geregelde aanbidding en vereering günstig te stemmen voor de desa
en haar bewoners, die niet zelden ook binnenshuis een soort van altaartje, in elk
geval een afzonderlijk heilig hoekje hebben, waar zij op geregelde tijdstippen den
daDnej angge waoanneb idzdeetenl evna nw dieerno odka ntjea nzgi jnise rd ee ereee nb roafn daennd.ere groote boom in of nabij de
desa, doch soms ook groote rotsblokken, steenklompen, zelfs sawah’s, begraafplaatsen enz.