of zieh vermaakt met dobbelspel of hanengevechten, moet zij den meesten arbeid
verrichten. De eenige arbeid van den man bestaat hierin, dat zaait; zijn vrouw moet dan de padi snijden. hij ploegt en padi
Als de man sterft zonder een zoon na te laten, wordt de weduwe met haar dochters,
als zij die heeft, eigendom van den vorst. Haar toekomst is dan treurig. Is zij
jong en schoon, dan kan zij concubine van den vorst worden; meestal echter wordt
zij als slavin aan een der vorstelijke vrouwen geschonken, en de dochters worden
concubinen of wel bij een gezelschap openbare danseressen ingedeeld, die het land
mdeozeet eonm sdtoaonrdtirgehkekdeenn, ogmee ni estps ratkee . verdienen. Van een intiem familieleven is onder
De mannen daarentegen hebben een beter leven; zij zijn er steeds op bedacht, het
zieh zoo aangenaam mogelijk te maken. De vorst gaat hierin voor; hij brengt den
nacht door met wajangs, rongengs, dobbelspel en dergelijke emotiewekkende genoegens,
eten vaelsr mhaijk etneg. en den middag opstaat, zoekt hij weldra door hanengevechten zieh weer
Op Bali is de landbouw het hoofdbedrijf, bovenal de rijstteelt. Hierin zijn de
Balineezen zeer bedreven en staan zij zelfs nog boven de Javanen, zoodat zij jaarlijks
nog een bedrag aan rijst kunnen uitvoeren. De handel wordt echter niet recht-
streeks door de Balineezen gedreven, maar door Chineeselie of Boegineesche opkoopers.
* * *
De Balineezen zijn bovenal een merkwaardig volk door hun godsdienst. De Hindusche
godsdienst, die op Java eens heerschte, werd ook op Bali overgebracht.
Wanneer dit geschiedde, is niet met zekerheid bekend; misschien in de eerste eeuw
onzer jaartelling. Toen op Java de Hindugodsdienst wijken moest voor den Islam,
namen vele aanhangers van het oude geloof een toevlucht naar Bali. Hier bleven
de oude godsdienstvormen tat op onzen tijd bewaard, zoodat men het wel eens
eveono rsatfeblte,e ldalisn gz oziujdn env ano pd ihee to pte gJaevnaw oino rddieg e1 3Bea leie udwe .toestanden in groote ointrekken
De beide hoofdsekten van den Hindugodsdienst: het Brahmanisme en het Buddhisme,
komen op Bali voor. De Buddhisten echter, hoewel zij zieh hef eerst hier vestigden
en rechtstreeks uit Indie op Bali aankwamen, zijn thans slechts weinigen in getal.
Het Brahmanisme, en wel meer bepaald het Siwaisme, is op Bali de officieele godspdaiegn.
s1t.7 7W—1ij9 2z, uhlleebnb edne zwe ijg oddasadrioevnestre nu ittvhoanersi gn igeet hnanaddeelrd .beschrijven; in deel II Azie,
Men mag zieh echter niet voorstellen, dat het Brahmanisme op Bali in volle
zuiverheid wordt gevolgd. Daar de priesters de kennis der heilige boeken geheim
houden en aan het volk niets overlaten dan de goden, die zijn verbeelding schept,
is de Hindusche godsdienstleer met allerlei bijgeloof doortrokken en speelt het heir
van Heidensche geesten en goden een aanzienlijke ro] in den gedachtengang des
volks, boven en buiten de goden van het Hindu-pantheon. Van die is Batara Soeria,
de Zonnegod, de voornaamste; verder stellen zij zieh tal van godheden voor op hooge
bergen, in boomen en valleien, in huizen en kerkhoven en zelfs op zee. Deze worden
als hoogere wezens vereerd in de huiskapel, die op een gedeelte van het erf bij de
woning wordt ingericht, waar rijen van houten offerhuisjes of steenen' offernissen
staan, ieder aan een afzonderlijke godheid gewijd, en waar de vrouwen dagelijks, de
mannen minder vaak, offeranden van bloemen en vruchten brengen, en bij plechtige
gelegenheden wierook gebrand en allerlei ceremonien verricht worden. Hier wordt
de hulp der goden ingeroepen bij hetgeen uitsluitend op de familie betrekking heeft;
ionp gedder adgoernp. stempels worden aan de> / goden de belangen der geheele gemeenschap
Niet alleen vindt men op Bali de Brahmaansche priesters, Padanda’s, maar men
heeft er ook de volkspriesters, onder wie de pemangkoe’s of tempelWächters de voor-
naamsten zijn, waartoe ook velen behooren van het geslacht der Balijan’s, mannen
evnro uvwroeunw eennz, . doiep troenddeenr. dMit env olkka na lds ugs enzeegegskenu,n ddiagte nd,e tBooavlienneaeasr se, vweniznekeerl iedresn, voruodeedn-
oorspronkelijken Maleischen godsdienst aanhangt als het Brahmanisme, en dat nu
eens de eene, dan weer de andere vorm van godsvereering meer uitkomt; dat nu eens de
goden der Hindu-tempels, dan weer die van het oude Heidendom worden aangebeden
of met offeranden vereerd. Vroeger moeten zelfs menschenoffers gebracht zijn. De
pogingen van Mohammedanen, om hun godsdienst hier te brengen, leden schipbreuk.
De Brahmaansche priesters of .Padanda’s zijn hoog in aanzien; zij staan in zekeren
zin boven de vorsten; voor het volk, dat zij als raadgevers bijstaan, zijn zij de verte-
genwoordigers der goden. Elk Brahmaan kan Padanda worden en wordt daardoor
leerling van een priester, die als geleerde of Pandita bekend is. De leerling moet
vele moeielijke proeven doorstaan, zet zieh den voet des leermeesters op het hoofd,
drinkt het water, dat den Pandita bij het wasschen van het lichaam vloeit, en ont-
vangt verder onderricht uit de Veda’s. Een Padanda mag geen nieuw huwelijk
sluiten en is aan verschillende verbodsbepalingen onderworpen. Zoo mag hij bijv.
geen varkensvleesch of hoenderen eten, geen tabak rooken, niet speien en slechts
eenmaal per dag eten. Velen wachten er dan ook mede, om Padanda te worden, tot
zij van de aardsehe genietingen voldoende hebben genoten.
De priesters zijn kenbaar aan een afzonderlijke kleeding; zij hebben een lotus-
bloem in de rechterhand en een soort van rozenkrans bij zieh. Alleen bij plechtige
gelegenheden treedt de Siwapriester op.
Als de priester geleerd is, wordt hij Pandita en verkrijgt hij den staf als teeken
van geestelijke macht. Hij mag vier vrouwen hebben, leeft op kosten der desa en
de piek, waar hij gewoond heeft, is heilig, zoodat niemand na hem daar wonen mag.
Hieruit worden de vele woeste plekken in de dorpen op Bali verklaard.
Met de leer der Hindu’s werd ook het kastenstelsel op Bali ingevoerd. Wat
men onder kastenstelsel verstaat en hoe men die kästen volgens de nieuwere opvat-
ting heeft op te vatten, hebben wij uitvoerig uiteengezet in deel II, pag. 215 voor
Indie, waarnaar wij verwijzen.
Zoo schijnt het ons, dat de meestal vermelde indeeling in vier kästen: de Brahmanen,
Kshatria’s, Vaicja’s en Sudra’s, ook op Bali meer als standen, klassen moet
worden opgevat, waarvan alleen de Brahmanen het karakter van een »käste bezitten.
De afscheidingen dier standen zijn dan ook niet zoo streng ln stand gehouden en de
vorsten op Bali zijn ook meestal niet uit den stand der Kshatria’s, maar uit een lagere
ldasse afkomstig. Ook de Sudra’s vertoonen in niets het karakter van een käste,
doch vormen eenvoudig het lagere volk. Verschil in kleeding wordt er ook bij die
klassen niet gevonden.
De eigenlijke kästen zijn veel talrijker dan genoemde vier en met dezelfde zorg
als in Indie worden afscheidingen en wetten in stand gehouden.
Op Bali bestaat de lijkenverbranding. Als een Sudra sterft, wordt hij begraven
en zijn ziel verhuist naar eenig dier, zegt hun volksgeloof. Doch iemand van hoogeren
stand wordt na zijn dood verbrand; eerst als dit geschiedt, kan den afgestorvene de
hoogste gelukzaligheid ten deel vallen. Daar dit verbranden veel geld kost en men
soms eerst na maanden of jaren daartoe kan overgaan, wordt het lijk voorloopig
gebalsemd, zij het ook licht, en begraven. Ook wordt er wel gewacht, tot een rijke
verbrand wordt, om dan met weinig kosten mede te kunnen doen.
De verbranding der lijken geschiedt met veel ceremonien. Onderscheidene dagen
duurt de plechtigheid. Bij de erematie van vorstenlijken worden deze feesten aange-
koDndei gvde rdboroarn dgianmg elwanogr-dstp eall se nv oklagnt onbsecshcohtreenv.en. Het lijk wordt stevig in rotan- of
andere matten gewikkeld, van de rustbank genomen en door een groot aantal lieden
onder groot misbaar en veel bewegingen uit de woning gedragen. Die bewegingen
zijn een zinnebeeidige voorstelling van de moeite, welke het den overledene kost, zijn
woning en aardsehe goederen te vertaten. Daarna wordt het lijk op een hooge Pyramide
van bamboelatten gelegd, wadah geheeten. Die pyramide is met allerlei bonte
stoffen en linten behängen, waarop gedrochtelijke flguren geteekend zijn, voorstel-
lingen uit de Indische sagen. Verder is de wadah met klatergoud en stukjes Spiegelglas
beplakt, terwijl op de hoeken beeldjes uit den Siwa-dienst voorkomen. Het lijk
wordt nu met veel vertoon boven op den toestel in een koepeltje gelegd, dat eveneens
met goud en kleuren is overladen. Kostbare sarongs bedekken het lijk en hangen in
lange plooien neder.
Met dit hooge gevaarte wordt het lijk naar de plaats der verbranding gevoerd,