De Polynesische mythologie is rijk aan over-
leveringen van groote overstroomingen, waar-
door de aarde zou vernietigd zijn geworden,
wat in deze groote waterwereld te verwachten valt. niet anders
Zeer eigenaardig is het voor de Polynesische
religie, waarop wij reeds wezen, dat alleen
de edelen er deel zouden hebben aan de
onsterfelijkheid, terwijl de onedelen en de
vrouwen geheel te gronde zouden gaan.
De cultus werd door priesters geleid, wier.
ambt erfelijk was; op enkele eilanden waren
de hoofden tegelijkertijd priesters. Haie merkt
op, dat de Polynesiers geen grove afgoden-
dienaren zijn, omdat onderscheidenen hunner-
geen afgodsbeelden bezaten, en wie ze had-
den, beschouwden ze enkel als beeiden.
Daarom werden die afgodsbeelden tot groote
verbazing der Europeanen ook wel voor
kleinigheden verkocht. Op Samoa had men,
volgens Walpole, tempels noch afgodsbeelden,
hkoleeiwn egl eednekeeltlee ldeveer nbloeovzoel kvionogr wveerrepeernd dwooerr deeenn
als de tijdelijke verblijfplaats der goden. Men
meende, dat God zieh van den hemel soms
op deze voorwerpen neerliet. Zoo vereerde
men te Manono een stuk bamboes, hetwelk
aan het boveneinde met een bundel kokos-
vezels was omgeven. In andere deelen vereerde
men een heiligen steen. Een andere
afgodsvorm was een smalle strook mat van
ongeveer 6 meter lengte, die men als den
krijgsgod Papo : aanzag en voor zoo heilig
hield, dat men ze bij de afschaffmg van het
Heidendom niet gaarne zag verbranden.
Dit sluir niet uit, dat men op enkele eilanden
ook meer phantastische godenbeelden had.
Op de voorgaande pagina geven wij de af beelding
van een veeren afgodsbeeld, dat op
Hawaii gevonden werd en nu in het Britsch
Museum wordt bewaard. Het is- vervaar-
digd als de veeren helmen, van gevlochten-
teen en veel grooter dan een menschelijk
hoofd en hals. Het is bedekt met gele en
roode (de tabukleur) vederen, en moet, wegens
den prijs der grondstof, toen het vervaardigd
werd, een kostbaar voorwerp geweest zijn.
De oogen zijn van paarlemoer en in het mid-
bdiejn Wviaj nze elvka no öpgu bpeilv.indt zieh een zwarte kraal,
De groote tanden in den open mond zijn
eenvoudig de hoektanden van hondern. De kruin
op het hoofd is voorzien van een kam, evenals
die van een veeren heim. In weerwil van den
ruwen vorm is er in het beeid een zekere
kracht uitgedrukt, die verraadt, dat de ver-
vaardiger eenige kunstvaardigheid bezit, welke
HOCTEN AFGODSBEELD VAN HAWAII. zieh in dit geval vertoonde in den omtrek. j
Een ander afgodsbeeld diene hiernevens als tëgenstèlling. Het hoofd en het lichaam
van . dit beeid zijn uit een soort van wit en zeer licht hout gesneden en met schors-
doek bedekt geworden. Dit doek is zwart geverfd.
Het hoofd met den hals zijn van den romp afgescheiden en: uit één stuk hout
gesneden; zelfs de opengewerkte kam en de haar ondersteunende spijlen zijn uit
hetzelfde stuk hout. De tanden van de bovenkaak zijn die van een menschelijk
wezen, doch die van de onderkaak zijn eenvoudig een rij verhemelte-tanden van
den eèn of anderen grooten visch; zij zijn zestien’in getal. Aan elken hoek van den
mond bevindt zieh een menschelijke tand. De oogen zijn eenvoudig ovale stukjes
paarlemoer.
De beschermgoden der afzonderlijke dorpen hadden meestal tempels of huizen voor
hun dienst bestemd, sommige geheiligde bosschen. Op Tonga vbnd men ook tempels
op de begraafplaatsen. In de tempels werden ook offers gebracht, meestal bestaande
uit gekookte spijzen, eerste vruchten en drankoifers. Bij gröotere gelagen werd de
eerste beker, nadat men er iets had uitgedronken, leeggegoten of naar den hemel
geworpen. De familievader gold als priester der familie, daar de godheid hem
somtijds haar wil kenbaar maakte, indien zij middelen aangaf tegen ongelukken en
eilenden. Ook richtten deze huispriesters somtijds een feest aan ter eere van den
shpueisiegnö,d .e ldEeresn zaelegre mrüeseting .offerfeest werd in Mei gevierd, op sommige eilanden met
Over ’t geheel kan men zeggen, dat de cultus in geheel Polynésie zeer vervallen
was. Van een phantastische natuurbezieling was zij: afgedaald tot een vereering
van beschermgeesten en schutsgodên, die de mensch noodig heeft in zijn leven. De
godsdienst was geheel praktisch geworden, zonder eenige phantastische beteekenis.
Daardoor kon de Heidensche godsdienst der Polynesiers ook zoo gemakkelijk door
het Christendom verdrongen worden.
Een- uitvloeisel van de religie der Polynesiers was hetgeen men door tabu (tapu)
äanduidt. Dit woord beteekent zooveel als merkteeken, en men gebruikt het, om uit
te drukken, dat een voorwerp, hetwëlk »tabu” is, door de geesten in bezit genomen
is of bewaakt wordt. Niet alleen allerlei voorwerpen kunnen „tabu” zijn, ook het
menschelijk lichaam zelf of enkele deelen er van. Zoo waren bijv. in Nieuw-Zeeland
hèt hoofd en het wervelbeen van den man „tabu”, en hij mocht daarom geen last
op den rüg dragen, daar deze daardoor ook „tabu” zou worden en dientengevolge
niet meer voor dagelijksch gebruik geschikt zou zijn. Als iets, dat „tabu” .was, werd
gebroken of. oneerbiedig behandeld, zou dit door de goden gestraft worden; daarom
iisn daea nPraoklyinnges ikeorm, etr. steeds op bedacht, dat iets, wat „tabu” is, niet met iets onreins
Tabuwetten vindt men op alle Polynesische eilanden meer of minder ontwikkeld
en deze leveren ook een bewijs voor den ethnographischen samenhang dezer stammen,
die in het algeméene religieuse bewüstzijn nog voortleeft;
* îfs
de Dheu izweonn ibnegsbtüonudwe nd mere ePsot lyunite sgierorso tew ahsu ttoepn , dien mheeet smte idedileann doenng ewveeienri g3 0o nvtoweitk hkoeoldg;,
die aan de kanten daalden tot 4 voet. Op Nieuw-Zeeland waren zij ongeveer 6 voet
hoog en het dak daalde er tot den grond, terwijl het aan de voorzijde overstak en
een soort véranda vormde. In den regel bestonden zij uit ëén ruimte ; sleehts zelden.
waren zij door licht vlechtwerk of matten in meer deelen gescheiden.
Het bouwen der huizen geschiedde door een bepaald gild van handwerkslieden,
ddeiee ledna adrevdoeonr oböekt adaeld v rwouewrdeenn . meAe.lleen bij het aanvoeren en bewerken van enkele
, Eigenaardig voor Polynésie is het ook, dat de spijzen in kuilen op heete steenen
dofa agrl ozeoieunt doen baseckhe ngde bwraasd.en worden. Het vleesch werd vroeger met zeewater begoten,
In het huwelijksleven heersehte polygamie; het aantal vrouwen hing af van het
vermögen en den stand van den man. Terwijl de hoofden dikwijls vijfofzes vrouwen
namen, moe'sten de armen zieh met één vrouw vergenoegen. Het leven der ongehuwde
meisjes vooral was in de hoogste mate ongebonden, schaamteloos. Daarentegen werd