ONBESCHAAFDE MALEIERS. TALEN. MALEISCHE TAAL
telijk oorspronkelijk. Evenwel is hun verstand weinig ontwikkeld en hebben zij niet
voortgebouwd op de reeds gelegde grondslagen der beschaving.
Tot de half-beschaafde of onbeschaafde Maleiers worden de volgende groepen
gerekend: de Bataks, de Koeboe’s en enkele andere kleine stammen op Sum atra;
de Niassers, de Dajaks op Bomeo, de Alfoeren op Celebes, in de Molukken en
verder westwaarts; zoo ook de bevolking der Zuidooster- en Zuidwester-eilanden
en van de oostelijke Kleine Soenda-eilanden, welke laatste hier en daar met Papoea’s
vermengd zijn. Al deze stammen zijn heidenen en staan nog op een standpunt
der beschaving als voor eeuwen geleden; sommige, zooals enkele Dajaks-stammen op
Borneo, drijven nog kannibalisme. * * sjs
Op het grootste gedeelte der eilanden van den Indischen Archipel worden talen
gesproken, die tot den grooten Maleischen taalstam behooren en in woordvorming en
taalbouw verwantschap hebben met de talen van Polynesie en Melanesie. De Hindu’s
hebben in het westen grooten invloed op de taal uitgeoefend, en haar niet alleen
met Sanskriet-woorden verrijkt, maar ook in ’t bijzonder tot de ontwikkeling der
talen bijgedragen. De Arabieren, Perzen, Portugeezen en Nederlanders hebben verder
vele woorden en uitdrukkingen aan de Maleische talen geschonken, welke de inboor-
lingen overnamen. Het Arabisch oefende grooten invloed uit, als de taal, waarin
de Koran geschreven is, die den grondslag van het godsdienstig onderwijs vormt.
Het letterschrift in het Maleisch is ook van de Arabieren afkomstig, hoewel iets
gewijzigd.
De Maleische taal in beperkten zin is als internationale taal het voertuig van het
geestelijk verkeer, zoowel voor de handelaren, als voor de ambtenaren in hun omgang
met inlandsche vorsten en hoofden en in de briefwisseling, met dezen gevoerd. Vele
zendelingen prediken in deze taal ook het evangelie, o. a. op de Molukken en Menado.
Met haar naaste verwanten, het Menangkabausch, het Bataksch en het Atjehsch, maakt
zij een zelfstandige groep uit van de westerhelft van den Indonesischen taalstam.
De overleveringen, die grond van waarschijnlijkheid hebben, vermelden, dat de
eigenlijke Maleiers hun stamland hebben in het hart van Sumatra, ongeveer bij de
Padangsche Bovenlanden, en omstreeks 1160 vandaar naar de oostkust zijn getogen.
Van Palembang zouden zij zieh over den Riouw-Archipel en längs de kusten van
Malakka verbreid hebben. In de stad Malakka bloeiden van het midden der 13<l®
eeuw tot op 1511 handel en scheepvaart. Hier ontwikkelde zieh het Maleisch tot een
schrijftaal, met een rijke, hoofdzakelijk proza-letterkunde.
Met de komst der Europeanen in Indie had de Maleische taal haar bloeitijd gehad.
Jan Huigen van Linschoten verklaarde op het eind der 16de eeuw: „de Maleische
taal is vermaard en wordt gehouden voor de hoffelijkste en geschiktste taal van
’t geheele Oosten, en die in Indie deze taal niet kent, die mag niet mee, gelijk bij ons
het Fransch.” Doch met de komst en door hetgebruik der taal door de vreemdelingen
is zij meer en meer afgesleten, en is het Maleisch verbasterd. Dit verbasterde Maleisch,
wel eens „laag Maleisch” geheeten, hoewel ten onrechte, daar het geenszins als spreektaal
naast het zuiver Maleisch Staat, maar onzuiver Maleisch is, heeft naar de plaatselijke
gesteldheid een bijzondere kleur, en kan onderscheiden worden -als Bataviaansch,
Samarangsch, Soerabajasch, of wel Javaansch Kust-Maleisch en verder nog in Ambonsch
en Menadoreesch Maleisch. Daarenboven moet nog, als plaatselijk Maleisch, dat reeds
in vroeger eeuwen onder den invloed van het Javaansch heeft gestaan, zoowel het
Palembangsch als het Banjermaansche genoemd worden.
Het Maleisch is, met inbegrip' van het Menangkabausch, de moedertaal van op zijn
mmst drie millioen menschen van Maleisch bloed en bovendien van een half millioen
mlanders en Chineezen, nl. Batavianen en Amboneezen. De verbreiding van het
Maleisch gaat evenwel veel verder dan zijn gebruik als moedertaal, gelijk wij reeds
zeiden. Het eenvoudige, lenige Maleisch toch is uitstekend geschikt, om geleerd te
worden, zoowel door den Javaan, den Soendanees en Makassaar als door den Ambonschen
e„nh ngMuaen fardaonrceae”s chveann dAelnf oAerr;c hdipaealr.door is het de internationale taal geworden, de