306 OORSPRONG VAN HET TATOUEEREN.
vrees of eerbied koesterde, welke men als halve goden beschouwde, bij het tatoueeren
als model kiezen. Het hgt derhalve voor de hlnd, dat men eschouwen als een versienng met afbeeldingen van geesten en dgeo dteant.ouLring moet
Nu had echter m Polynésie norspronkelijk ieder zijn bepaalden beschermgeest, die
g + r gedacht werd. In enkele dieren, stelde men zieh voor, woondè de
w a° a g>6 d?.r voorvaderen, en dit dier hielden enkele groepen heilig
M A a eenn PP°°'yln; et msiee nks+taamanm üen, Bvolge n1s 1d1e 1o v1e1r lPeavge-r i9n6g)e- nG, evhaene lez umlkoelk edni einreYn mafe. riEknf
GETATOUEEKDE OPPEBHOOEDEN DEE MARQUESA3-EILANBEN.
tw'anesf, aI-l'wLbaaPraadaen zmuldenel iJdkee a™fkloiemns tv aenn Nstoaomrdv-eArwmaenrtiskeah daep tahteorukeeenrdien,g zeoeon lnaagt iobniia adle tePeoklevn-
mmeettl ehwet 0t+eoreTken0n 5dee rJ godheid, daeazne lfwdeie gmedeanc hmtee etnedne gtoroen tdes lbaegh..o oMreenn, theeetkziein adles idned ihvuididu
m? dividusetealmeng ebneosocth. erMmigssocdh iaeann noaomk walesl ,m doadte l.lmene nd etre gtaetloijukeeertriijndg .den stamgod en den
teekens dier godheden, wier beeid zij in hun hart droegen, moesten ook duur-
zaam uitwendig voor den dag komen. Een vereering der goden door verheffing des
RELIGIEUSE OORSPRONG. NATUURMENSCHEN. 307
harten, door geestelijke, onzichtbare gemeenschap, is bij de zuidelijke natuurvolken
onbekend. Zij moesten iets ziehtbaars, iets tastbaars hebben, om zieh de goden te
kunnen voörstellen, en naar hun meening moesten ook de menschen een zichtbaar
teeken dragen, waardoor zij hun onderdanigheid aan en hun gemeenschap met een
bepaalden god of geest öpenlijk aanduidden, kenbaar maakten.
■ Op deze wijze kwam men tot de tatoueering. Ook de tijd, dat men begon met
zieh deze beeiden in de huid te griffelen, stemt overeen met dien, waarop men elders
den totem bekwam: het was de tijd der aanvangende geslachtsrijpheid. Dit teeken,
hetwelk aanwees, dat het kind volwassen, zelfstandig geworden was, duidde derhalve
den volkomen mensch aan, en dezen alleen achtte men in Staat, zieh aan de godheid
te wijden, aan de godheid toe te behooren. Zoo komt derhalve de tatoueering in
beginsel overeen met de confirmatie, met de bevestiging in de kerk der Protestanten,
met het sacrament des vormsels bij de Katholieken. Bij de tatoueering daalde het beeid
der godheid zelf op den geopereerde neder, heiligde den persoon en zijn omgeving
door dien intocht. Zoo werd van de tatoueering een moreele invloed verwacht.
Hierdoor ook wordt het opmerkelijk verschijnsel duidelijk, dat op Nieuw-Zeeland o. a.,
de hoofden niet getatoüeerd, noch besneden werden. De hoöfden toch waren tegelijk
priesters en heilige personen en hadden de tatoueering niet nöodig. Ook het lagere
volk werd weinig getatoüeerd, en de vrouwen minder dän de mannen, verschijnselen,
welke op standsverschillen wijzen, waarbij niet alle standen gelijkelijk het recht hadden,
met de goden in betrekking te staan. De vrouwen stonden hiervoor over het geheel
te Dlaiea g.oorspronkelijk religieuse beteekenis van het tatoueeren was in den loop der
tijden allengs vergeten, en Gook vermeid^ dat het niet meer met religie in verband
stond. De tatoueering was allengs ontaard tot iets anders; bij de Micronesiers was
zij geworden tot een kenteeken der familie of van het dorp, waärtoe iemand behoorde;
op Nieuw-Zeeland waren de oorspronkelijke godenflguren opgelost in krullen en ver-
sieringen naar eigen smaak. En dat zij eindelijk geheel als; versiering diende, zonder
hoogeren zin of beteekenis, was wel de grootste verbastering, welke de tatoueering
onderging. Toen zij zöover gezonken was, had zij haar vastheid verlören, en daardoor
ging zij gemakkelijk" geheel te niet onder den invloed der Europeanen.
• Een ander gebruik, hetwelk op de Polynesische eilanden algemeen voorkomt, is
de besnijdenis, een zede, welke volgens Gerland ook van religieusen oorsprong zou zijn.
* * *
Langen tijd golden de Polynesische eilanden als een Paradijs,: bewoond door on-
schuldige, beminnelijke natuurmenschen, die den tijdgenooten der mannen van het
Fransche sehrikbewind als: voorbeelden' voor den geest stonden, welke niet te bereiken
waren. Van die voorstelling is men door nadere kennismaking sedert lang terugge-
komen en men heeft ingezien, dat de Polynesiers betrekkelijk vroölijke natuurmenschen
zijn, doch niet zonder de gebreken, welke men bij andere volken vindt. Dikwijls
werden reizigers in hun oordeel op een dwaalspoör gebracht door de contrasten, welke
men bij de Polynesiers vindt. Göok met zijn reisgenooten toch beschreven de be-
woners van Tahiti en van de Gezelschaps-eilanden als goedhartige, zachte, in vele
opzichten benijdenswaardig gelukkige menschen, als kinderen, die in een gelukkigen
toestand verkeerden. Deze voorstelling is geheel onjuist.
De grondtrek van het Polynesische karakter is grilligheid, veranderlijkheid, die even-
zeer in zorgelooze babbelzucht als arglistigheid en wreedheid kan overgaan, en hierdoor
werd het volk zoo geheel verschillend beoordeeld. Ook de aanleg der Polynesiers
is wel eens te hoog gesteld door de eigenschap, die zij bij de aanraking met
Europeanen vertoonden, om zieh gemakkelijk de Europeesche beschaving eigen
te maken.
Door geheel Polynesie heerschte vroeger het kannibalisme als een algemeen gebruik.
Zonder schaamte werd het eertijds als een volkszede uitgeoefend op Nieuw-Zeeland,
de Harvey-eilanden, op Mangareva en.Paumotu, op de Marquesas-eilanden en elders.
Voor de Europeanen werd dit echter bij hun komst zooveel mogelijk verborgen ge-
houden. Bij feestelijkheden, die door menschenoffers werden gevierd, werden die offers
ten slotte opgegeten, soms zelfs- rauw. In 1845 moeten op Samoa nog lieden geleefd