230 BEZIGHEDEN. . STERVEN. ERFENIS. HALMAHEIRA.
De arbeid der mannen bestaat in het ontginnen der velden, het visschen, het
tappen van sagero en het jagen op wilde zwijnen, herten en buideldieren, alsmede
in bet verzamelen van materialen voor den huisbouw, het bijeenbrengen van boseh-
produkten en het leggen van voetangels, om de velden tegen wilde dieren te beveiligen.
De vrouwen houden zieh bezig met het toebereiden der spijzen, het weven van
sarongs, het vlechten van matten, van manden, het naaien van kleederen, het halen
van brandhout, het bewerken der velden, het planten van tabak, de verzorging der
kinderen, enz.
De nijverheid Staat, niet alleen onder de oorspronkelijke bewoners, maar ook bij de
afstammelingen der vreemde binnendringers, op een lagen trap. Ambachtslieden worden
er niet aangetroffen. Hoewel er hout in overvloed is, worden slechts twee soorten
van prauwen, nl. vlerkprauwen uit een stuk en vlerkprauwen met planken en zeilen
vervaardigd. De handel is ruiihandel.
Na het overlijden van den Alfoer van Boeroe wordt het lijk gekleed, vervolgens
in vijf ä zes lagen lijnwaad, zijde of laken gewikkeld, van verschillende kleuren, al
naar gelang het vermögen van den doode is. Als het graf gedolven is, wordt daarin
een stuk lijnwaad uitgespreid en vervolgens twaalf borden en vier kopjes er in gelegd.
Het neergelaten lijk wordt met een stuk lijnwaad en daarna met aarde gedekt.
Op het graf worden schoteis en kopjes en een aan flarden gescheurd stuk lijnwaad
geplaatst, benevens gekookte en rauwe eetwaren. Acht dagen na de begrafenis wordt
er een maaltijd gegeven voor de bloedverwanten en al degenen, die er bij tegen-
woordig waren, terwijl ook spijzen op het graf gelegd worden.
De erfenis blijft na den dood in de familie. Sterft de man, dan beschikt de oudste
of eerste vrouw er over; sterft , ook deze, dan de oudste zoon, en zoo er geen
kinderen zijn, dan de broeder van den huisvader of diens zwager. De groote en
kleine, gongs, de wapenen en kleedingstukken worden onder de zonen verdeeld; de
achtergebleven kleedingstukken en versierselen der moeder blijven in het bezit der
dochters. Het huis en de akke’rs blijven het gemeenschappelijk eigendom der kinderen.
Dochters, die in een ander dorp gehuwd zijn, hebben daarop geen aanspraak meer
en evenmin de zonen, die het ouderlijk huis zonder toestemming verlaten hebben.
I e TS OVER DE BEWONERS VAN EENIGE ANDERE EILANDEN.
De Alfoeren van Halmaheira worden als een sterk, krachtig volk beschreven. In
het gewone leven zijn zij matig, gehard tegen vermoeienissen, ijverig, zacht van
karakter en gehoorzaam aan hun boofden, zoolang die-niet vorderen, wat tegen oude
gebruiken strijdt. Hoewel zij geen dobbelaars of opiumschuivers zijn, houden zij
yeel van Sterken drank. Het koppensnellen komt volgens sommigen nog bij hen
voor, anderen De bewonersm edeenre nd ivsatnri cnteient . Tobdlo en Galdla zijn het ruwst; vroeger waren zij
als zeeroovers zeer gevreesd. Landbouw en jacht zijn hoofdbronnen van bestaan;
spinnen en weven is hun onbekend. De nijverheid Staat op een zeer lagen trap.
Ambachtslieden zijn er niet; het noodige smidswerk wordt door reizende Tidoreezen
verricht. Alleen vindt men in elk district personen, die vaartuigen vervaardigen.
De kleeding bestaat voor de mannen in de tjidako of pisa van boomschors; bij
feesten wordt die geverfd; verder hebben zij een hoofddoek. Gedurende den arbeid dragen
zij slechts een smallen schaamgordel. De vrouwen dragen een soort van sarong van
boombast. Gouden en zilveren versierselen komen weinig voor; de ringen en banden,
waarmede groot en klein zieh siert, zijn meest van schelpen, rotan, schildpad ofkoper.
De taal der Alfoeren op Halmaheira wordt onderscheiden in twee hoofddialecten:
het Galelareesch en het Tobelosch, die met de overige en het Ternataansch en
Tidoreesch een eigenaardige groep vormen volgens Kern. Door de langdurige over-
heersching van Ternatanen en Tidoreezen zijn vele woorden uit hun talen overge-
nomen. Een eigenaardigheid is het, welke men ook bij andere Indische talen
aantreft, dat, zoodra men de oudere leden eener aangetrouwde familie noemen moet,
daarvoor het gebruik van andere woorden dan de gewone verplichtend is.
Sedert de opheffing van de slavernij en pandelingschap worden op Halmaheira
officieel slechts twee standen onderscheiden. De godsdienst is over ’t geheel animis-
TERNATE. BEWONERS VAN AMBON.
tisch Heidendom, vol bijgeloof; in het Ternataansche gedeelte worden alleen längs de
kusten Mohammedanen aangetroffen, die steeds in afzonderlijke kampongs wonen;
in het Tidoreesche gedeelte belijden de bewoners den Islam. Christenen vindt men
alleen aan het meer van Galela.
gehOopumdeenrk. elijk is het, dat de eed door de Alfoeren op Halmaheira heilig wordt
* * *
Ternate is een klein eiland op körten afstand ten westeh van Celebes, bestaande
geheel uit een nog werkzamen vulkaan. De hoofdplaats Ternate is de zetel van den
Sultan en van het Europeesch bestuur der geheele residentie. De bevolking van het
eiland, ongeveer 9000 zielen, bestaat voor ‘/» uit onderdanen van het Nederlandsch
Gouvernement (Europeanen, kleurlingen, Chineezen, Arabieren, Makassaren en andere
Inlanders) en voor het overige uit onderdanen van den Sultan.
IN H ET DOBP DOTTEE OP HALMAHEIBA.
De eigenlijke Ternatanen vormen een gemengd ras. Zij zijn van middelmatige
grootte, hebben een iijnen lichaamsbouw, een rond gelaat, en gelijken meer op
hEeunr.o pZeiaj nheenb bdeann doepz eelefdneig kvleoelkd ivnagn adlesn dAe rcMhiapleeile. rsW, eblelehvaelvned hdeaidt edne fmlerahneniedn k egnemene rkkreins
doef taanadl erh etw aMpaelne iscbhij. zieh dragen. Godsdienst en tijdrekening zijn Mohammedaansch,
* * *
De Inlandsche bevolking van Ambon is van gemengde afkomst. Volkplanters
yan Ceram, Boeroe, Ternate, Makassar, Bali, en misschien ook echte Maleiers en
Europeanen, hebben hierin hun aandeel gehad. De huidkleur is donkerder dan die
der Maleiers; zij hebben een sterk en lenig lichaamsgestel, zijn zeer vatbaar voor
verstandelijke en zedelijke ontwikkeling en schijnen van natuur een streng gevoel