BIJENJACHT DER AUSTRALIERS.
Als hij het bijennest gevonden heett, verliest de Australier geen oogenblik; hij
klimt er onmiddellijk naar toe, onverschillig, of het ligt in een rotsspieet, of, wat
meestal het geval is, in een hollen boom. Deze laatste plaats is bij de'bijen zeer
geliefd en wordt eveneens verkozen door verschillende op boomen levende zoogdieren,
waarvan er in, Australie zoo vele worden aangetroffen. Door de plotselinge en hevige
stormen, die in dit gedeelte der wereld heerschen, worden de takken der boomen
afgebroken en tegen den grond geworpen. Gedurende den regentijd dringt het water
in de afgebroken takken en doet het hout langzamerhand verrotten; dit rotten de:
hout wordt dan onmiddellijk gevuld met de larven van kevers, vlinders, vliegen en
andere insecten, die er zieh mede voeden. Binnen weinige jaren wordt deze holte
zoo groot, dat zij zieh tot den boom zelfs uitstrekt, die somtijds zelf van onderen tot
boven wordt uitgehold en zoo een uitstekende verblijfplaats voor de bijen vormt.
Een bij], een mand en een hoeveelheid droog gras of droge bladeren met zieh
nemende, klimt de inboorling in den boom, steekt het gras aan en hakt onder
beschutting van den rook het hout zoo ver weg, dat hij bij de honigraten kan
komen; deze doet hij in zijn mand en klimt weder naar beneden. Indien hij zoo
arm is, dat hij zelfs geen mand bezit, maakt hij er een, door den boom van zijn hast
te ontdoen; als het nest zeer groot is, wordt hij gejholpen door zijn vrienden, die
onder den boom met een aantal vaten gereed staan; hij geeft deze aan hen over,
zoo spoedig De Austraalilesr ziej etg eevcuhltde rz idjne.n honig niet slechts nadat hij uit de raten is geperst,
maar zooals hij uit het nest is gehaald. Daar de wilde bijen niet gedwongen worden,
zooals bij de Europeesche ijmkers het geval is, om de honigcellen afgezonderd te houden
1NSECTENVOEDSEL. VANGEN VAN SCHILDPADDEN.
van die, waarin zij hun eieren leggen, bevat elke honigraat zoowel eieren en larven
van bijen als honig; de Australier eet deze alle drie even gaarne.
Er is nog een ander insect, hetwelk de stammen der boomen bewoont en waarvan
de inboorlingen buitengewoon veel houden. De larve is de rups van een vlinder, die
nauw verwant is aan den Europeeschen geitemelker; zij heeft dezelfde gewoonte
van gaten te boren in , levende boomen. Het haakvormig werktuig, hetwelk men
bezigt, om ze uit hun holen te halen, wordt de „pileyah” genoemd; men bezigt het
ook, ,om torren, rupsen en andere insecten uit de openingen te trekken, die zij in
den grond hebben gemaakt.
Wanneer de „pileyah” gebruikt wordt, om rupsen of wormen uit den grond te
halen, wordt deze eerst Iosgemaakt met een soort van houten schoffel. Men bindt
de „pileyah” vervolgens aan een tak van genoegzame lengte, waarop zij door middel
hiervan in het gat gestoken wordt.
Een insect, dat door de Australiers wellicht als voedsel het hoogst geschat wordt,
is een vlinder, die behoort tot het bevallige geslacht der Heliconidae. Zijn weten-
schappelijke naam is „Euploea hamata.” Dit insect is vooral merkwaardig, omdat
zijn lichaam, in tegenstelling met dat van de meeste andere vlinders, zeer dik is en
een verbazende hoeveelheid olieachtige stof bevat. Zijn kleur is donkerbruin, met
twee zwarte plekken op de bovenste vleugels. Het is niet groot en van het eene
einde der vleugels tot het andere niet langer dan 3K ä 4 centimeter.
Deze vlinder wordt aangetroffen in Nieuw-Zuid-Wales en bewoont een heuvelen-
reeks, die de „Bugong-bergen” genoemd wordt, naar den naam van het insect,
door de inboorlingen „bugong” geheeten. De Australiers eten de „bugong-vlinders”,
evenals men in vele andere deelen der wereld sprinkhanen eet; gedurende den
körten tijd, waarin het insect zieh vertoont, vieren zij bijna onophoudelijk feest en
worden, zij er zelfs dik en vet van.
Kruipende dieren maken ook een groot deel van het voedsel van den Australier
uit; hij toont zoowel in het vangen als in het toebereiden er van een groote vaardig-
heid. Schildpadden worden door hem bijzonder geliefd, niet alleen, omdat zij zoo
groot zijn. en hem dus een groote hoeveelheid vleesch verschaffen, maar ook om de
olie, die zij er uit halen.
Op de kusten van Australie worden verschillende soorten van schildpadden aangetroffen;
de nuttigste van deze is evenwel de groene schiidpad. Men vangt ze .öf In
het water öf als zij op het land komen, om hun eieren te leggen; de inboorlingen
keeren ze dan op den rüg, voordat zij het water weder hebben kunnen bereiken.
Daar er echter betrelckelijk weinige-aan wal komen, worden de meeste in het water
gevangen. De Australiers hebben längs de kust geregelde wachttorens gebouwd van
de beenderen van schildpadden, „dugongs” en andere dieren. Als de schildwacht een
schiidpad op het water ziet drijven, geeft hij hiervan kennis en gaan zij er met een
boot op af. De kano nadert de schiidpad van achteren en er wordt zeer voorzichtig
geroeid, opdat het dier het niet booren, zah Zoodra zij er dicht bij zijn gekomen,
springt de . voornaamste jager, met een dun, maar sterk touw in de hand, op haar
rüg en houdt zieh met beide handen aan haar schouders vast. De verschrikte schiidpad
stuift voorwaarts, maar is nog niet ver weg, of de jager slaagt er in, haar om te
keeren. Terwijl het dier zieh nu inspant, om zijn gewone positie te hernemen, schuift
de jager de lus van het-touw over een zijner pooten. De schiidpad is nu betrekkelijk
hulpeloos en wordt door de kano naar wal gesleept.
In sommige streken wordt de schiidpad gevangen met. een harpoen, die in samen-
stelling volkomen overeenkomt met dien, welke door de hippopotamus-jagers in Afrika
gebezigd wordt. Hij bestaat uit een lange. schacht, in welker einde zeer los een be-
weegbare punt is gestoken. Aan deze 'punt is een touw gebonden, aan welks andere
einde een .boei is bevestigd. Zoodra de schiidpad getroffen is, raakt de schacht los en
wordt door den harpoenier weder opgeraapt, terwijl de boei de plaats aangeeft, waar
het dier zieh bevindt, en de roeiers dus in Staat stelt, het naar den wal te sleepen.
Als de Australier er in geslaagd is, een schiidpad om te keeren, heerscht er een
algemeene vreugde, want het toppunt van- menschelijk geluk is, volgens de begrippen
der inboorlingen, zieh met eten vol te proppen, totdat men niet meer zitten of staan
kan. Men ziet hen dikwijls werkelijk over den grond rollen van benauwdheid,-ten