m tf e r ^ - ■ g r0 0 te 1 1 1 1 sommiSe e m e te r lang, In d ie n ook d e k rijg sm a n m e t in S taa t was, d e n a tu u rxlieikmep klarraecnh zt ivjna n4 zäi in5 arm met kunstmiddelen te verhoogen, zou hij de speer niet v erd erd L eenige meters
en onhandelbaar wJa pen todt aoapr oeme ne eana nwmeerrkkteuliigjk eunit gaefvstoanndde nk, anw avaordoortoslri nhgiej reznii n lHanegt
«ÄweMrpostkoik, mmaaarT dde f tt oepassing ■i'ls üeemg sIzm sN anIdSersI. aDlse dwaetr p™stok ddeenr SAruastiriaslciehrse nis NieuwS-tC/Jafl, e“do m™errsd tg eaabnrugiekw emndak eana,n ihse td aeainrednet edgeern sbpueiegrz; aahmet ewne rvketeurikgr acwhataigrv aenn wordt aangehracht op een plaats, even achter het midden der speer. 8
Dit werktuig is verwonderlijk vernufitig en eenvoudig. Hetis
mets meer dan een koord of riem, gevlochten van kokosnootvezelen
en vischhuid door elkander. Het is 30 ä 35 centimeter
lang, aan het eene einde voorzien van een knoop en aan het
andere van een lus. Dit veerkrachtig koord heet bij de inboor-
lingen „ounep”. Als de krijgsman een speer wil werpen, schuift
tnj de lus over den wijsvinger zijner rechterhand en laat het
koord zoo in gereedheid hangen. Zoodra het oogenblik daar
is, dat hij de speer wil wegwerpen, balanceert hij het wapen
een oogenblik in de hand, om het midden te vinden; hij slaat
dan het emde van het koord er omheen met een zeemans
„halve-steek en trekt het tegelijk met zijn wijsvinger strak.
hoZudoot lahnegt hdiej osppe edre zvea swt;i jzzeo oddrruak kziinj go pohpo uhdett, klaoaotr dd eu it„oheaflevnet-,
steek los en de speer is vrij. De wijze, waarop zij geworpen
wordt, is derhalve zeer duidelijk. De krijgsman houdt de lus
van het koord vast met den wijsvinger, terwijl hij de speer met
de volle hand aangnjpt. Als hij nu het wapen werpt, laat hij
vZ1oJoILrt. D£ ezel orsi.eemn sohfn g„oeurtn empe” t kdoemn t riveomlk oomf ehne to vkeoroeredn dme est pheeetr
„amentum’ der Ouden, door Ovidius in zijn Metamorphosen
egne ndoee mwdij; zeh ivj anS tagaetb reuri ke cbhetterre fvf.e rH heotv e„na,m wenattu mde” swamase nesetnevlloinug
dig een lus van touw of leder, die even achter het zwaarte-
punt aan de schacht der werpspies bevestigd was. Als de
krijgsman een speer wilde werpen, nam hij de schacht in de
hand, stak zijn vmgers in de lus en kon met behulp hiervan
een zwaar wapen een aanmerkelijk eind voortslingeren.
Behalve deze wapenen is ook de knods veel in gebruik - in
het vervaardigen van deze toonen de inhoorlingen een groote
vmdingrijkheid. De vorm en grootte dezer knodsen verschillen
aanmerkelijk; hij sommige hehben de inhoorlingen een groote
kunstvaardigheid aan den dag gelegd en hun bochten zijn
merkwaardig stout en ongedwongen. Een dezer knodsen, die
mHedte rddaikakde dee intydpe isics hke lavaorrbrlni jkise,l ijvki nedetn -m neanb ohoietsrninegv evnasn a fdgeenb eheeldk.
eens vogels, zooals de lezer ziet, terwijl de lijnen zeer stout
NIEUW-OALEDOS1SOHE
KNODS.
weegt bijna 1% kilogrTm. 8 ^ ^ knods is “ g ^ eer een meter lang en
De oorlog is in Nieuw-Caledonie, evenals in Nieuw-Zeeland, de voornaamste bezigddeennkkbbeeeelidd
SbhjTft h'e,t Dgeed,ueerersntdfe lezsisjneD g> edhieee lhe elte vkeinnd hkijr. ijgZto, ozdirjan einr eheent jvoencghetenn ,g eebno rdeint
z, wZarit e s+t eeJn goeWp 1zJi- jn bo°rPstg eg(äerleaggde,n aalas ne edne ns ygmodb ovoal,n ddaet nh ioj oirnlo gh;e et r gwevoerdcht te ezno oh ahradred,
, vverkehjk Smt6eTde's tt rij-d5eS nd, e v™olguewn ezni j nhemune nb aeatrne khkeint ggeenv ecinh t ddeene l selang ,o fsocmho odne hjken der verslagen vijanden weg te halen en naar de kook-ovens te sleepen. De
pnesters stoken, uit zelfzuchtige beweegredenen, altijd den strijd aan; de handen
toch der gesneuvelden zijn hun deel, en de kenners onder de menscheneters bouden
de handpalmen voor het lekkerste beetje van het geheele lichaam. De Nieuw-
Caledoniers zijn voomamelijk mensoheneters, omdat zij krijgslieden zijn; het lijk van
een gesneuvelden krijgsmarr wordt altijd verondersteld te worden opgegeten. Meestal
heeft er om het lijk een gevecht plaats; de eene partij tracht het in bezit te krijgen,
om- het op te eten, terwijl de andere het tracht te redden, om het te hegraven.
In den regel wordt het echter weggevoerd door de vrouwen, wier taak het is, het
te hereiden. Het toebereiden van een lijk is een groote plechtigheid, daar elk deel
van rechtswege aan zekere personen toekomt; zelfs het stuksnijden geschiedt volgens
vaste regels. Zij. gebruiken hiervoor een eigenaardig mes, hetwelk van een platten
serpentijn-steen opzettelijk tot dit doel vervaardigd is; het is eivormig en omtrent
20 centimeter lang. Aan den eenen kant zijn er twee gaten in gehoord, waarmede
het aan een houten handvatsel bevestigd wordt. Dit mes heet „nbouet”.
Daar vleesch voor de Nieuw-Caledoniers een artikel van weelde is en niet als een
gewoon voedingsmiddel kan heschouwd worden, zijn de inhoorlingen verplicht, voor-
namelijk van plantaardig voedsel te leven. Zij eten verschillende soorten van wortels
en ook kokosnoten en andere vruchten ; het bereiden van het voedsel wordt, evenals
over het algeineen al het werk, door de vrouwen verricht. In den landbouw overtreffen
zij de overige Melanesiers verre. Ook schelpdieren worden veel genuttigd;
zij worden door de vrouwen verzameld. Een groote soort van oester wordt in talrijke
menigte aan de kusten van het eiland gevonden en levert overvloed van voedsel; de
kleinere worden meestal uit het zand gegraven door de vrouwen, die dikwijls den
halven dag tot aan hun middel in het water doorhrengen.
Twee zeer vreemde spijzen zijn onder de Nieuw-Caledoniers in gebruik. De eerste
is een soort van spin, die een groot en sterk web in de bosschen weeft, dat het den
reizigers, door het aantal en de sterkte der draden, dikwerf lästig maakt. Zij worden
niet rauw gegeten, maar gekookt in een gesloten aarden pot, waaronder een flink
vuur wordt gestookt. De inhoorlingen noemen deze spin „nougui”. Zij zijn van hoven
grauw en de rüg is met een fijn, zilverachtig dons bedekt; de onderkant is zwart.
De tweede dezer spijzen is klei; hiervan gebruiken de inhoorlingen groote hoe-
veelheden. Deze aarde is een zachte, groenachtige speksteen, die zeer gemakkelijk
kan worden fijngewreven; de maag wordt er door uitgezet en aldus vermindert het
knagen van den honger, ofschoon. het lichaam er niet door gevoed wordt. Een goed
uitgezette maag is een der grootste weelden voor een W ilde; om zieh deze te verschaffen,
heeft men een inboorling een stuk dezer aarde zien opeten, tweemaal zoo
groot als zijn vuist, en dat wel, nadat hij juist een goed maal gedaan had. Somtijds
eten zij meer dan een kilogram van deze zelfstandigheid. Iets dergelijks treft men
ook aan in Afrika en Amerika.
Als zij aan een poel of een rivier drinken, hehhen zij de zonderlinge gewoonte,
het water met hun handen op te scheppen en het in hun mond te werpen: zij
gieten op die wijze veel meer water over hun hoofd dan er in hun mond komt.
De hewoners van Nieuw-Caledonie maken zeer goede kano’s, zooals trouwens met
de eilanders meestal het geval is. De grootste kano’s zijn aan de oostkust meestal
duhbel, zooals wij ze op pag. 247 leerden kennen; zij hebben een mast en driehoekige
zeilen, naar Polynesisch model.
De godsdienst der Nieuw-Caledoniers heeft een Polynesisch karakter. De schedel-
dienst wijst op een vereering der voorouders; de schedel van een gestorvene is een
reliquie, welke met eerbied bewaard wordt, terwijl ook hären en tanden als reliquieen
gelden. Op de grafplaats worden met schelpen versierde Stangen geplant, waarom
gekleurde doeken en andere gaven worden gehangen, terwijl de treurenden aan hun
droefheid uiting geven door zieh brandwonden toe te brengen, het haar te verven
en de doorhoorde ooren' geheel open te snijden.
De Polynesisehe invloed op Nieuw-Caledonie blijkt bovenal uit den staatkundigen
en maatschappelijken toestand. Het volk is in een groot aantal stammen verdeeld,
ieder door een hoofd geleid. OnderScheidene van deze stammen zijn weder door een
aanvallend en verdedigend verhond vereenigd. Het hoofd ontvangt goddelijke eer-
bewijzen; slechts in gebogen houding mag men hem naderen. In zijn uiterlijk verschilf
het hoofd echter niet van zijn stamgenooten; alleen hij hooge feesten draagt hij een