s■mi r j aa—M Hh—i m wBn mWm m
ä v |
vorm, dien men zoo dikwerf op
de Polynesische eilanden aan-
treft. Zoowel de voor- als de
achtersteven dezer vaartuigen
steken ver omhoog. Dit geschiedt
echter niet alleen als sieraad —
ofschoon er vele versierselen op
worden aangebracht — maar
Avolso rndaem ebliejmk antneirn g veeerdne dvigijianngd.
aanvalt of .door hem aangevallen
wordt, zorgen zij altijd, dat de
boeg of de achtersteven derkano
haar hem gekeerd is, ten gevolge
waarvan zij door deze hooge ein-
bdeesnc hdeerrm kda nwoo irnd eene.n groote mate
Evenals de meeste bewoners
van Oceanie versieren ook de
dbee wzoinj deersn dheur nSnaelor mkoannso-’esi laonvdeern-
vloedig met vederen en snij- en
inlegwerk. Tot het laatste doel
worden veel witte schelpen en
somtijds ook de schalen van
schildpadden gebezigd. De voor-
en achtereinden der kano’s worden
somtijds gesneden in den
vorm van een menschelijk aan-
gezicht; de oogen zijn dan van
parelmoer en de ooren van schild-
pvaadn, eteenr wlaijnlg edne bkaianr dv. oorzien is
kanBoo’us gaenevni lleg rvooontde. inho eeevnee dlheeziedr
pweanp, enzeono aelns asnpdeerreen g, erbeeodgsecnh aepn-
pijlen, Schilden en vischnetten.
m a n e n v r o u w t a n t ä t e . De Schilden waren nagenoeg
ovaal en de pijlen voorzien van
Ook werden in de boot verschil.ende l e v e n s m i d d e l e n ^ d e T z o Ä
andere viuchten, alsmede een half-gebraden menschelijk kakebeen.
* * *
. i I I ' , ' " 1 1 He^ lf en hekben een Engelschen naam, hoewel zij door de Spanjaarden
bbeezzfittttpenn . £Bi jna alulel z ™ijna s hGeto ovku’ lkdaien isacahne deeizlaen deeilna,n dzeono aldse nu itn adJen u gitagfe, bwlueslckhetne ezniT nnoogf
oprijzen^6 6n J ’ Z°°dat zij rneestal met ho°ge kusten steil uit de wateren
De bewoners behooren tot de Melanesiers, hoewel er zieh blijkbaar vele Polynesische
elementen onder hebben vermengd, zoodat de bewoners van enkele eilanden
zelfs een Polynesisch dialect spreken. Door die vermenging heeft het gelaat een aan-
genamer uitdrukking verkregen. Het haar draagt echter nog geheel de Melanesische
kenmerken; het wordt hier hoog gedragen, daar in staarten gevlochten; ook worden
haar en baard geverfd. De gewoonte, om zieh te tatoueeren, die op enkele eilanden
gevonden wordt, draagt echter meer een Polynesisch karakter, doch veelal vindt
men ook in dit opzicht de Melanesische gewoonten. De bevolking schijnt vroeger
talrijker geweest te zijn dan thans; oorlog, moord, het ongezonde klimaat en allerlei
ziekten hebben het aantal bewoners
sterk verminderd. Een
der grootste eilanden van deze
groep is Vatd, tevens zeer
vruchtbaar.
De bewoners zijn zwart, maar
groot en welgevormd; zij hebben
in hun kleeding veel, wat
ons aan die van verscheidene
Afrikaansche stammen herinnert.
Die der mannen bestaat uit een
breeden gordel of doek van matwerk,
bewerkt met roode, witte
en zwarte figuren. Het haar
wordt gewoonlijk in een bos op
de kruin van het hoofd bijeen-
gebonden, geel geverfd en met
een bundel vederen versierd.
De sieraden komen veel over-
een met die, welke door de Sa-
lomons-eilanders worden gedragen.
De oorlellen zijn altijd zeer
uitgerekt door de gewoonte, om
er zware, uit schelpen gesneden
versierselen en andere dergelijke
voorwerpen in te dragen. Het
middelschot van den neus is
meestal doorboord en de opening
met een witten steen gevuld.
Men maakt ook verheven littee-
kenen op de armen en de borst,
die in een bepaald patroon ge-
rangschikt zijn. Deze eilanders
gebruiken ook armbanden, van
schelpen vervaardigd.
De vrouwen zijn even welge- . maa.k t al, s d. e mannen en di e JON GE MAN TAN ANEITEUM.
algemeene vorm der kleeding
is bij allen vrijwel dezelfde. Zij dragen er echter een zonderling toevoegsel bij,
dat zeer veel gelijkt op dat der vrouwen van de Ovambo’s in Afrika. Om hun middel
loopt een gordel, 16 a 20 centimeter breed, vervaardigd van plantenvezelen, in nette
figuren gevlochten. Aan dezen gordel hangt van voren een vierkant, niet zeer groot
schort, terwijl er van achteren een breede strook van hetzelfde vlechtwerk als het
schort aan bevestigd is. Deze strook loopt tot halverwege het been en eindigt in
een waaiervormige franje van gevlochten gras van een tamelijke hreedte. De vrouwen
volgen, evenals de mannen, de gewoonte, om uitstekende litteekens op hun lichaam
te maken. In het opmaken van het haar verschillen zij van de mannen; in plaats
van het lang te laten groeien en het in een bos bijeen te binden, snijden zij het
zeer kort af.