H O O F D S T U K XI.
IETS UIT DE MAATSCHAPPIJ OP JAVA.
In de Javaansche maatsehappij vindt men onderscheid in standen en klassen bij
de bevolking, evenals overal op aarde. Over ’t geheel kan mep wel zeggen, dat die
rangen en standen bij de Oostersche volken sterker uitkomen dan bij de Westersche.
Daardoor valt het niet te verwonderen, dat men die ook op Java aantreft, waar de
Hindu’s zooveel invloed uitoefenden, het volk, waarbij de standen hadden ontwikkeld. (Zie deel II, pag. 216.) zieh het meest
Wij hebben reeds gezegd, dat de verschillende woordgroepen in het Javaansch
wijzen op een verschil in standen en daaruit zijn voortgekomen. De eerste Hindu-
volkplanters op Java behoorden bijna allen tot de hoofdkasten der Hindu-maatschappij.
en hebben zeker de Javanen in den beginne als Sudra’s beschouwd en behandeld.
Als ondergeschikten en lager staanden door de overheerschers behandeld, ontwik-
kelde zieh een gevoel van deemoed en een besef van onderworpenheid in het
Javaansche volkskarakter. Daardoor is in de Javaansche maatsehappij de afstand
tusschen den kleinen man en- den grooten veel aanzienlijker dan in de Westersche
landen, en de invloed van het Nederlandsch gezag heeft dat weinig veranderd. Men
mag zelfs zeggen, dat de koloniale politiek veelal ten doel had partij te trekken van
de onderworpenheid, om het gezag gemakkelijker te handhaven.
De ontwikkeling der rangen en standen in de Javaansche maatsehappij, onder verschillende
invloeden na te gaan^ ligt niet in ons doel of op onzen weg. "\Ve moeten ons
in hoofdzaak tot het tegenwoordige bepalen. Thans kunnen wij in de Javaansche
maatsehappij hoofdzakelijk de volgende standen onderscheiden:
12.. VAodreslltiejnk enen. vorstelijke personages.
3. Ambtelijke personen.
4. Priesters.
5. Gegoede burgers en handel- en neringdoende personen.
6W. ij Dnee mine nm dienzdee ri ngdüeneslitnigge oovmers tvaannd igdheend ehne evr eMrkaeyeerer.nde zoogenoemde kleine man.
Tot den eersten bovengenoemden stand worden gerekend de hoofden en de, met
het predicaat „pangeran” geeerde teigen der vorstenhuizen van Soerakarta, Djok-
jokarta, Mangkoe-Nagara en Pakoe-Alam. Tot de groep der adellijken behoort een
menigte van grootere en kleinere edellieden, die nog weer in hoogeren en lageren
madaesl Poannddejris”c hdeei dheono gksaten swpoorrtdeenn ,i nenne mwena.arvan de „Raden mas Aria” en de „Raden
OoDk e daem bprteiensataerrsss tamnadk evno rdmoto er enh uanfz obnidjzeorlnijdkeer ecna tewgoerrikek mrinegt eeigeenn ztoitoe lgso eend parlisv igleeghieeesl. afgescheiden klasse uit in de Javaansche maatsehappij.
Doch de bron van de welvaart, de wekker van het economisch leven is de gegoede,
landbouwende, handeldrijvende en neringdoende middenstand. Ofschoon hij thans
nog in zijn kindsheid verkeert en in getalsterkte zeker verre ten achter Staat bij
ddee n obvleoreiig evna nt eh ezta mlaennd,. zal daarvan op den duur veel verwacht kunnen worden voor
De kleine man, die in de Javaansche maatsehappij de nederigste plaats inneemt,
d. i. de Heden, welke van den dag tot den dag leven en in het zweet huns aan-
RANGEN EN TITELS DER INLANDERS. 117
maken zij^ een ^nmfsbaren factor uit in de maatsehappij en verdienen zij hooger
belangstelling.
Tie bnoü-ste Javaansche adel wordt thans vertegenwoordigd door de hoofden en teigen ■Häa,“ Hä H |H n mWmemm res‘ra^ ¿«mÄ BgrH gpi 1 1 1 1 ” ä w i i » S 8 8 [ » ' . a i n 6— » » » «f
B x S Ä i S S S Ä f f i
H I P p i p P H « & $ r ;r s r .Z d «
1 1 1 1 ^
g7 e e“ ter°a?oT'verliezen deze gemalinnen, als zij ^
titDe somans-zonen verwekt bij ratoes of zoogenaamde echte gemalinnen, worden in
hun jeugd Raden Mas Goesü H
hun kinderjaren Z m en Ingkang Sinoehoen, Kandjeng
hooe“
StKj r eniehteS r e n r f Te lieden'uft T e n to g eM a n d is het onderscheid in rang
ATJSTBALIE.