-138 ZEDELIJKHEID. DORPEN. LITTERATUUR. TENGEREEZEN.
het zuiden uitgestrekt, uit eerbied voor die heilige streek. Ook het „rechts” is een
bevoorrechte De zedelijkzhiejdide vdoeor r Bhaedno.ej’s staat hoog; hun kuischheid wordt in eere gehouden.
Geboorten buiten het huwelijk komen er zoo goed als niet voor, en als zij voor-
komen, wordt zoowel de man of bewerker er van, als het meisje tot verbanning
uit hun maatschappij veroordeeld, om er nooit weer im opgenomen te worden.
Overspei wordt er niet gedreven en prostitutie is er onbekend. De meisjes staan
onder streng toezicht der moeders en mögen niet dan in tegenwoordigheid van
anderen met een man spreken. Ook de gehuwde vrouw Staat ondér strenge tucht ;
van zonsopgang tot na zonsondergang mag zij geen ander man dan haar echtgenoot.
spreken, tenzij in tegenwoordigheid van dezen.
* * *
De Badoej-gehuchten zijn alle volgens hetzelfde modèl ingericht en verdeeld. Op
een vierhoekig plein, binnen een omheining van planten, vindt men hun dorpen.
In het zuidelijk of hooger deel van het dorp staat de woning van den poe-oen, aan
het noordeinde de balé of vergaderzaal van het dorp, met het front naar het zuiden.
De huizen zijn geheel gelijkvormig en nagenoeg even groot; zij staan alle op
palen van + een meter hoog, terwijl een trapje aan de voorzijde toegang verleent
tot de papangé of voorgalerij, onder een afdakje. Het dak, dat van voren en van
achteren schuin afloopt, is gemaakt van kiraj, de bladeren van densagopalm; andere
dakbedekking mögen zij niet hebben. De deur is la'ag en smal en geeft toegang tot
een langwerpig vertrek, waarin huisraad, vischtuigen en landbouwgereedschappen,
groenten voor den maaltijd, kleederen en weefgereedschap in wanorde door elkander
liggen. Dit vertrek beslaat de breedte van het huis en dient uitsluitend tot berg-
plaats. Een achtervertrek dient tot keuken en woonverblijf; daar vindt men een
uit steenen en mergel gemaakt klein fornuis, waarvan de rook het geheele vertrek
meestal vult. Eenige langwerpige matjes en vuile kussentjes wijzen aan, dat hier
ook de slaapplaats is. Dicht bij het fornuis hangt in eenig vlechtwerk het heilige
zout. De wanden van het vertrek zijn geheel door den . rook gekleurd; een paar
verroeste krissen en een oud spiegeltje hangen daar, en eenig armzalig huisraad
staAatc hataenr ddee nh uwizaennd . vindt men de voorraadschuren, eveneens op palen gebouwd.
Hiermede moeten wij van het merkwaardige volkje der Badoej’s afstappen.
LITTERATUUR.
D r . J. J acobs en J. J. Me ij e r . De Badoej’s, Den Haag, 1891.
Dr. "W. R. v. H o ë v e l l . Bijdrage tot de kennis der Bedoeienen in Bantam. (Tijdschrift
v. Ned.-Indië, 1854).
* *
Behalve de Badoej’s woont op Java nog een Heidensche stam in het Tengersche
gebergte op de grenzen van Passoeroean en Probolinggo. Men meent, dat hier nog
nakomelingen zijn van hen, die bij de zegepraal van het Islamisme op Java de
nieuwe leer niet wilden omhelzen en onder aanvoering van zekeren Kjahi Dadap
Poetih uit het rijk Madjapahit naar de toen nog onbewoonde sireken van het
gebergte gevlucht zijn, waar zij getrouw bleven aan het Polynesisch Heidendom, dat
echter ook met Hindusche begrippen en voorstellingen vermengd is. Hier in het
afgesloten bergland bleven zij eeuwen lang getrouw aan hun tradities. In de laatste
jaren hebben echter tal van Javanen en Madoereezen zieh onder hen gevestigd,
waardoor het eigenaardige, dat hen kenmerkt, meer en meer verloren gaat; zelfs
hebben in groote plaatsen vele Tengereezen in den laatsten tijd de leer van
Mohammed aangenomen. Zoo is het groote feest, dat zij jaarlijks vierden en waartoe
zij zieh naar de Zandzee begaven en aan den berg Bromo, als de woonplaats van
Brahma, hun offers brachten, opgehouden.
GEMENGDE RASSEN. SINJO’S. 139
Behalve de zuivere Inlanders vindt men in den Archipel nog een vnj talnjke
bevolking van gemengde afkomst. Bovenal in vroeger tijden, voor de stoomvaart het
verkeer vergemakkelijkt had, waren er slechts-weinige vrouwen, die genoeg onder-
nemingsgeest bezaten. om de reis naar Indië mede te malten. Vele Europeanen namen
zieh destijds een Inlandsche vrouw tot huishoudster en bijzit. t j Uit deze verbinding ontstond een gemengd ras, dat den naam Peranakan Wolanda
draagt of die ook wel Inlandsche hinderen, kleurlingen en Smjo s geno.emd worden.
Naar lichaam en geest hebben dezen de meeste overeenkomst met de moeders. Zij
ziin echter meestal Christenen en kleeden zieh als Europeanen met wie zij gelijk
gesteld worden en wier levenswijze zij navolgen, hoewel de gedeeltehjken Inlandsche
afkDoem vsrto nuowge nu, itu ivte dlei e egiegmeneanagrddeig ahfekdoemn stb olinjktst.t aan, huwen veelal weer met E_ uropeanen ;
toch kan men nog tot in het derde en vierde geslacht bij de kmderen sporen van
het Inlandsche ontdekken, zoowel in gelaatskleur, als ig de kleine oogen.
Doch naast dezen, die op Europeesche wijze opgevoed worden, vindt men ook velen,
die door hun vaders al dan niet erkend, tusschen Inlanders en Europeanen blrjven
staan en de gebreken van beide rassen het scherpst doen uitkomen. Dezen hebben
over ’t geheel het allerellendigste leven, omdat niemand zieh veel aan hen gelegen
laat liggen en zij meestal steeds in een ondergeschikten staat verkeeren.